440 likes | 738 Views
Hoofdstuk 11. Homothetie. p201. 5. Instap. Een koppel met een getal vermenigvuldigen. (6,-1).2 =. (12,-2). Voorbeeld:. (6,-1).(-2) =. (-12,2). Welk koppel krijg je als je het koppel (0, 0) met om het even welk getal vermenigvuldigt? Antwoord:. Het koppel (0,0). p201.
E N D
Hoofdstuk 11 Homothetie
p201 5. Instap Een koppel met een getal vermenigvuldigen (6,-1).2 = (12,-2) Voorbeeld: (6,-1).(-2) = (-12,2) Welk koppel krijg je als je het koppel (0, 0) met om het even welk getal vermenigvuldigt? Antwoord: Het koppel (0,0)
p201 Opdracht 1 : We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: 5. A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) C’ B’ D’ A’ A’(12,-2) B’(4,6) C’(12,6) D’(16, 2)
p201 Opdracht 1 : We geven ten opzichte van een assenstelsel (x, y) het rechthoekig trapezium ABCD met hoekpunten: 5. A(6,-1) B(2,3) C(6,3) D(8, 1) A’ D’ C’ B’ A’(-12,2) B’(-4,-6) C’(-12,-6) D’(-16,-2)
p201 6. Homothetie Opmerking 5 : Waar eindigen alle pijlen als k = O ? Alle pijlen eindigen in de oorsprong (0,0) = de constante homethetie
p201 6. Homothetie Opmerking 6 : Ook k = -1 geeft een bijzondere transformatie. Welke? A’ (-6,1) (6,-1) D’ B’ C’ = de puntspiegeling met centrum O = de draaiing d(O,180°)
A’ D’ C’ B’ 8. Eigenschappen van een niet-constante homothetie • een niet-constante homothetie behoudt • Het rechte-zijn • de evenwijdige stand van rechten • de hoekgrootte • de loodrechte stand van rechten • een niet-constante homothetie beeldt een rechte op een evenwijdige rechte af.
p204 9. Instap We geven ten opzichte van een assenstelsel een rechthoekige driehoek met hoekpunten:A(2, - 2) B(2, 1) C(6, - 2) C’ A’ B’ h(O,-2) A’(-4,4) B’(-4,-2) C’(-12,4)
p204 10. Verdere eigenschappen C’ A’ B’ Meet de zijden van ABC en A'B'C': |AB| = |BC|= |CA| = |A'B'|= |B'C'|= |CA'|= 2 cm 1,5 cm 2,5 cm 4 cm 3 cm 5 cm Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: |A’B’| = |k|.|AB|
p205 10. Verdere eigenschappen C’ A’ B’ Bereken de omtrekken van ABC en A'B'C': Omtrek ABC = Omtrek A’B’C’ = 6 cm 1,5 cm + 2,5 cm + 2 cm = 12 cm 3 cm + 5 cm + 4 cm = Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: omtrek ABC = |k|. omtrek A’B’C’
p204 10. Verdere eigenschappen C’ A’ B’ Bereken de oppervlakten van ABC en A'B'C': Oppervlakte ABC = Oppervlakte A’B’C’ = 1,5 cm² (2 cm . 1,5 cm) : 2 = 6 cm² (4 cm . 3 cm) : 2 = Voor een homethetie met centrum O en factor k geldt: oppervlakte ABC = k². oppervlakte A’B’C’
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. C’ 2 B’ 2 1 1 D’ 2 1 0 0 0 0 1 A’ 2
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,3) A’ A 3 O 2 1 0 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,3)
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O; -0,5) A’ -0,5 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -0,5 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O;-0,5)
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,4) 0 1 A’ 4 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis 4 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,4)
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. Methode 1: Bepaal het beeld van het punt A door de homothetie h(O,-3) 1 0 -3 A’ 1. Trek de rechte OA 2. Geef O de abscis 0 en A de abscis 1 3. Zoek op de rechte OA het punt met abscis -3 4. Dit punt is het beeld A’ van A door h(O,-3)
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) Methode 2: B’ A’ B A C’ C O D D’
p206 11. Een homothetie zonder assenstelsel. Methode 2: Bepaal het beeld van het punt B door de homothetie met centrum O en koppel (A,A’) B’ 1. Trek de rechte OB en AB 2. Trek door A’ de evenwijdige rechte met AB 3. Het snijpunt van deze rechte en OB is B’
Vragen en opdrachten p 207
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 0 1 2
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 0 1 3
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -2 0 1
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: 0 -1,5 -1 1
8. Bepaal bet beeld van de gegeven figuur door de gegeven homothetie: -1/3 0 1
9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 0 h(O,-2) O -2
9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. 1 0 O -0,5 h(O;-O,5)
9. Is de figuur F' het beeld van de figuur F door een homothetie? Zo ja, duid het centrum aan en geef de factor. Geen homothetie, wel een verschuiving
10. a. Heeft een homothetie dekpunten? Maak, zo nodig, een onderscheid. De homothetie met factor 1: • 1 dekpunt, nl. het centrum De homothetie met factor = 1: • alle punten zijn dekpunten
10. b. Als je bij een homothetie alle pijlen omkeert, krijg je dan opnieuw een homothetie? A’ D’ C’ B’ h-1(O,-2) = h(O;-1/2) h-1(O,k) = h(O,k-1)
10. c. Behoudt een niet-constante homothetie de doorloopzin van een figuur? A’ D’ C’ B’ Doorloopzin blijft behouden
11. |3|.18 cm = 54 cm • Omtrek F = 18 cm Oppervlakte F = 24 cm² Voor het beeld F' van F door h(O, 3) geldt: • omtrek F' = • oppervlakte F' = • Voor het beeld F" van F door h(P, -4) geldt: • omtrek F" = • oppervlakte F" = • Voor het beeld F'" van F door h(Q, -0,5) geldt: • omtrek F'" = • oppervlakte F'" = 3².24 cm² = 9.24 cm² = 216 cm² |-4|.18 cm = 72 cm (-4)².24 cm² = 16.24 cm² = 384 cm² |-0,5|.18 cm = 9 cm (-0,5)².24 cm² = 0,25.24 cm² = 6 cm²
Driehoek OBC is het beeld van OVA door een homothetie met factor Dus |BC| = k1 . |AV| = (1) • Driehoek FBC is het beeld van FOD door een homethetie met factor Dus |BC| = k2 . |AV| = (2) • Lid aan lid ((2) delen door (1)) geeft: D A B C
D A B C Vervangen –we nu |FB| door b-f , |OF| door f, |OB| door b en |OV| door v dan krijgen we Beide leden delen door v Beide leden + 1/b
Voor wie meer wil! p 208
Er bestaan twee homothetieën die de rechthoek F op de rechthoek F‘ • afbeelden. Construeer telkens het centrum en geef de factor. 1 O1 0 0 O2 1 -2 2 h(O2,-2) h(O1,2)
14. Bereken voor elke figuur x en y: K = 39:13 = 3 x = k.11 = 3 . 11 = 33 y = 24 : k = 24 : 3 = 8
14. Bereken voor elke figuur x en y: K = 10:5 = 2 x = k.9 = 2 . 9 = 18 y = 10 : k = 10 : 2 = 5
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Nee! Geen homothetie
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k>1 Is er een mogelijke oorsprong?
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met 0<k<1 Is er een mogelijke oorsprong?
15. Behoren de gegeven koppels tot een zelfde homothetie? Ja! Ja! Wordt een rechte afgebeeld op een evenwijdige rechte? Homothetie met k<-1 Is er een mogelijke oorsprong?
16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…
16. Construeer het beeld van het punt A door de homothetie bepaald door de gegeven koppels: A’ Een lijnstuk wordt op een evenwijdig lijnstuk afgebeeld…
17*. Gegeven is een ABC. Construeer een vierkant met één hoekpunt op [AB], één op [AC] en twee op [BC]. Nu werk je verder met een homothetie met centrum B… Teken een vierkant met 2 punten op BC en 1 op AB