240 likes | 420 Views
DE NIJMEEGSE SOCIOLOGIE IN DE LAATSTE TIEN JAAR EN NU Wout Ultee 2 oktober 2004. Op Marx, Durkheim en Weber als grondleggers van de sociologie teruggrijpend en de Nijmeegse socioloog Thurlings volgend
E N D
DE NIJMEEGSE SOCIOLOGIE IN DE LAATSTE TIEN JAAR EN NU Wout Ultee 2 oktober 2004
Op Marx, Durkheim en Weber als grondleggers van de sociologie teruggrijpend en de Nijmeegse socioloog Thurlings volgend heeft de sociologie drie hoofdvragen, dat wil zeggen drie vragen die een groot aantal deelvragen omvatten Sociologie gaat over samenlevingen, in het * de ongelijkheden tussen de inwoners van een maatschappij, * de mate van samenhang die samenlevingen vertonen en * De rationaliseringsprocessen die zich in samenlevingen voltrekken
Het onderzoek van de Nijmeegse sociologie was de laatste tien jaar gericht op * Het hedendaagse Nederland * Middellange termijn ontwikkelingen in Nederland * Vergelijkingen tussen het hedendaagse Nederland en andere economisch hoog ontwikkelde landen De Nijmeegse sociologie heeft laten zien dat de tegenstelling tussen een sciëntistische sociologie en een historische sociologie onhoudbaar is: ze heeft kwantitatieve historische sociologie opgeleverd
Voorbeelden van recente specifieke ongelijkheidvragen: * Hoe kan de samenhang tussen de arbeidsmarktpositie van (huwelijks)partners in alle EU-landen worden verklaard? Is dit verband sterker dan op grond van opleidingshomogamie kan worden verwacht, of is er wederzijdse beïnvloeding? * Waarom gaat de overgang van school naar werk in het ene land met meer werkloosheid bij laaggeschoolde jongeren gepaard dan in het andere land? * Hangt in Nederland de wijze waarop ouderen voor hun 65e jaar de arbeidsmarkt verlaten (wao, werkloosheid, vervoegd pensioen) samen met hun opleiding en, gezien de inhoud van collectieve arbeidsovereenkomsten, de bedrijfstak waar ze werken?
, Voorbeelden van recente specifieke cohesievragen: * Welke waren voor de Tweede Wereldoorlog de trends in de aantallen huwelijken tussen joden en niet-joden in Amsterdam, Berlijn, Frankfurt, Wenen, Budapest en Riga en vallen zijn deze trends te verklaren met hypothesen over (wederzijdse) houdingen en over ontmoetingskansen? * De beoefening van welke sporten dragen het meest bij aan de overbrugging van sociale scheidslijnen in het hedendaagse Nederland en de beoefening van welke het minste? * Hoe vallen verschillen te verklaren tussen landen in de mate waarin hun inwoners vrijwilligerswerk verrichten? Leidt meer kerkgang in een land tot meer en een sterkere verzorgingsstaat tot minder vrijwilligerswerk? En welke van deze factoren verklaart het meest van de verschillen tussen landen?
Voorbeelden van recente specifieke rationaliseringsvragen: * Hangt kerkverlating in het na-oorlogse Nederland niet alleen af van het onderwijs van mensen, maar ook van het onderwijspeil in hun woonomgeving? * Waarom gaat de groei van het onderwijs in een land als Nederland gepaard met de afname van sociale ongelijkheden in het onderwijs? * In hoeverre gaat in het hedendaagse Nederland een lagere opleiding samen met een hogere kans op werkloosheid omdat lager opgeleiden een hogere kans hebben om te worden ontslagen en in hoeverre omdat lager opgeleide werklozen een kleine kans hebben om werk te vinden?
Er zijn vragen die onderdeel uit maken van meerdere hoofdvragen van de sociologie tegelijk; hun behandeling levert vooruitgang op meerdere fronten op De Nijmeegse sociologie onderscheidt zich door aandacht voor de logische structuur van verkeerde vragen en wetenschappelijk belangwekkende vragen Verkeerde vragen worden vermeden door vragen in logische volgorde te stellen: eerst beschriivings- dan verklarings-, weer later toetsings-, en nog weer later vervolgvragen De wetenschappelijk meest belangwekkende vragen hebben betrekking op een tegenspraak tussen een hypothese en bevindingen en op onverenigbaarheden tussen theorieën
Voorbeelden van vervolgvragen: Eerder gevonden hebbend dat in 1990 in paren een hogere opleiding van de man gepaard gaat met een grotere kans op werken van de vrouw, is die samenhang dan in 2000 even groot, kleiner of nog groter? En zijn er in 2000 effecten van de opleiding van de vrouw op het deeltijds werken van de man? Hoe kan worden verklaard dat een persoon, na uitschakeling van de gevolgen van roken en alcoholgebruik en werkomstandigheden, gezonder is als diens opleiding hoger is? Bestaat er (alleen) op het vwo een vak gezond leven? Of lezen hoog opgeleiden de krant op gezondheidsnieuws en kijken ze meer naar tv-programma’s over ziekten?
Nijmeegse sociologen hebben zich nooit op het werken met of toetsen van één enkele theorie vastgelegd * Nijmeegse sociologen hebben macrotheorieën tegen elkaar uitgespeeld (moderniseringstheorieën versus conflicttheorieën) * Nijmeegse sociologen proberen macroverklaringen te verbeteren door ze terug te voeren op veronderstellingen over het handelen van individuen * Naast theorieën volgens welke mensen rationeel handelen, staan er theorieën volgens welke mensen niet zo zeer logische afleidingen maken als wel analogieredeneringen opzetten * Een amendering van Lenski’s technologisch-ideologischevolutionisme is wellicht de meest bruikbare theorie die zowel hypothesen op het micro- als het macroniveau omvat
Met welke gegevens toetst de Nijmeegse sociologie hypothesen? * Nijmeegse sociologen toetsen hypothesen met gegevens over man/vrouw verschillen in economisch hoog ontwikkelde landen en over de politieke verhoudingen in die landen volgens gegevens van de OECD en andere supra-nationale instellingen * landenvergelijkend onderzoek kan ook hypothesen toetsen over de plaats van landen in de wereldeconomie, de gevolgen van meer of minder buitenlandse investeringen, eenzijdige export, e.d. * Nijmeegse sociologen toetsten hypothesen met CBS-gegevens over zelfdoding en de godsdienst van een persoon en de godsdienstige samenstelling van diens woongemeente * Nijmeegse sociologen toetsen hypothesen NOC*NSF-gegevens over aantallen sportbeoefenaren en met RIVM-gegevens over percentages ingeënte kinderen voor Nederlandse gemeenten
Tegenwoordig zijn ‘bestaande’ gegevens niet alleen landengegevens maar tevens en steeds meer individuele gegevens, wat helpt bij de toetsing van macro-micro-macro theorieën De Nijmeegse sociologie beschikt over unieke individuele data: * strikt vergelijkbare enquêtes die onder de inwoners van een groot aantal landen zijn gehouden, zoals Eurobarometer en European Social Survey * de sinds 1975 om de vijf jaar gehouden enquêtes over sociaal-culturele veranderingen in Nederland SOCON * de Familie-enquête Nederlandse Bevolking, gehouden in 1992, 1998, 2000 en 2003
De SOCON-enquêtes wijzen uit dat de veranderingen die zich in Nederland op godsdienstig gebied voordeden niet beperkt bleven tot uiterlijke verschijnselen als kerkgang en andere riten Ze strekken zich ook uit tot geloofsinhouden De stelling van godsdienstwetenschappers en theologen dat er in het hedendaagse Nederland veel geloof zonder kerk is, staat daarmee zwak
De Familie-enquête Nederlandse Bevolking beoogt uit te gaan boven enquêtes die alleen gegevens voor de afzonderlijke inwoners van een land en één enkel tijdstip vergaren, ze wil vervolgvragen beantwoorden en macro-micro-macrotheorieën toetsen: * De kritiek levensverhalen van individuen te verwaarlozen werd bij systematisering tot de methode onderwijs- en beroepsloopbanen e.d. van personen met behulp van retrospectieve vragen vast te stellen. * De kritiek mensen los te zien van hun directe leefwereld werd bij systematisering tot de methode niet alleen een primaire respondent te enquêteren, maar ook de (huwelijks)partner, ouders, volwassen kinderen en broers of zussen. * De kritiek individuen te ontrukken aan hun (historische) context werd bij systematisering tot de methode ambtelijk –administratieve gegevens over woonbuurt, -gemeente, -provincie en –land toe te voegen aan bestanden met gegevens over personen.
Zo werd de Familie-enqquête Nederlandse bevolking tot de verzameling van * Multi-moment gegevens (levensverhaal) *Multi-actor gegevens (directe leefwereld) * Multi-context gegevens (historische context) 3MAC GEGEVENS
Waarom multi-moment gegevens? In Nederland steeg tussen 1960 en 1971 het percentage katholieken en daalde het percentage Nederlands-hervormden. Werden hervormden katholiek? Neen, katholieken verlieten in grote aantallen hun werk, maar dat werd niet zichtbaar in gestapeld dwarsdoorsnee onderzoek wegens de verschillen in vruchtbaarheid tussen de kerkgenootschappen.
Met 3MAC data kan de overgang worden bewerkstelligd van een variabelensociologie naar een actorensociologie Twee theoretische raamwerken Te eenvoudig raamwerk Steeds rijker raamwerk Variabelensociologie Actorensociologie Individu Personen en leden van hun netwerk Houdingen, gedragingen Meerdere doelen en hulpbronnen Één grote uitkomst Tijdreeksen kleinere beslissingen Een almachtige staat Meerdere (intermediaire) groeperingen
Hoe retrospectieve gegevens afgetapt? Als loopbanen: * Onderwijsgeschiedenis * Beroepscarrière * Partnergeschiedenis * Verhuizingen * Vrijwilligerswerk nu en in verleden * Lidmaatschap sportclub nu en in verleden * Omgang met collega’s in huidige baan en eerdere banen * Band met baas nu en eerdere banen
Hoe retrospectieve gegevens afgetapt? Als puntmetingen: * Vrije tijdsbesteding nu en rond 18e jaar * Lichaamsgewicht en lengte nu en op 25-jarige leeftijd * Kijken bepaalde tv-programma’s nu en in verleden * Kerkgang nu en in jeugd * Houding ten opzichte van abortus nu en eerdere tijdstippen * Houding ten opzichte van buitenlanders nu en eerdere tijdstippen * Houding ten opzichte van homo’s nu en eerdere tijdstippen *Roken nu en eerdere tijdstippen * Alcohol nu en eerdere tijdstippen
Vragen over individuen in hun context: * Zijn de verschillen in vrijwilligerswerk tussen kerkelijken en onkerkelijken groter dan wel kleiner in landen (gemeente, wijken) met een hoger percentage kerkelijken? Vragen over meerdere momenten: * Verlaten mensen de kerk als ze hun ouderlijk huis verlaten? * Houden mensen op met vrijwilligerswerk als ze kinderen krijgen en beginnen ze daar weer aan als kinderen het huis uit gaan? Vragen over persoonlijke netwerken: * Als het inkomen van hun echtgenoot hoger is, hebben vrouwen dan een hogere kans om te stoppen met werken en een lagere kans om weer te gaan werken?
De macro-micro overgang komt tot stand in analyses met individuele en contextuele verklaringen Naast de macro-micro overgang is daar de micro-macro overgang Hoe komt de micro-macro overgang tot stand? Bij de beantwoording van ongelijkheidvragen komt ze ondermeer tot stand door de berekening van odds ratio’s voor de uitkomst van de wedijver tussen individuen met ongelijke hulpbronnen Bij de beantwoording van cohesievragen komt ze ondermeer tot stand door in gedachtenexperimenten met empirische parameters na te gaan in hoeverre een toename in de populariteit van een groepssport tot meer banden tussen mensen met hoge en lage inkomens leidt dan de ‘democratisering’ van een sport
‘Aggregatieparadoxen’ bij de stap van micro- naar macro-hypothesen: • * Juist als individuen rationeel handelen, doet zich op het niveau van de samenleving geen rationalisering voor (dilemma der gevangenen, wedijver in grote groepen, uitbannen collectieve kwaden, e.d.) • * Juist als individuen hechte banden hebben met hun groep, heeft een samenleving weinig cohesie (verzuild Nederland) • In alle landen van de wereld kan de inkomensongelijkheid toenemen, terwijl de inkomensongelijkheid op wereldniveau afneemt, en volgens de Amerikaanse socioloog Firebaugh heeft deze logische mogelijkheid zich de laatste decennia in werkelijkheid voorgedaan • * Zelfs als bij elke overgang in het onderwijs de invloed van ouderlijk milieu niet verandert, leidt de groei van het onderwijs tot een geringere samenhang tussen iemands herkomst en hoogst behaalde diploma
Behalve dat de verzameling van retrospectieve gegevens in ontwikkeling is, Dienen de gedachten over de overgang van micro- naar macroniveau zich uit te kristalliseren
De moeilijkheid met 3MAC gegevens is niet de onnauwkeurigheid van antwoorden op retrospectieve vragen; er kan veel meer dan methodologieboeken beweren De moeilijkheid bij de verzameling van 3MAC gegevens is de gebrekkige beschikbaarheid van contextuele gegevens bij het CBS en de statistische bureaus van andere landen Geldkwesties zijn een permanente zorg De lange termijn hoop is een doorlopend onderzoek, waarin elk jaar minstens 500 en liefst 1000 primaire personen worden ondervraagd Dan kunnen zowel vragen over veranderingen op lange termijn als vragen over veranderingen op korte termijn nauwkeuriger worden beantwoord