610 likes | 780 Views
POLITIEKE TEGENSTELLINGEN WOUT ULTEE 12-1-2010 HOOFDVRAGEN VAN DE SOCIOLOGIE. (DIS)COHESIE. ONDERSCHEID DOOR SYMBOLEN. TOENEMEND DECORUM OP UNIVERSITEITEN. SCHERPERE MAATSTAVEN VOOR BESCHAAFD GEDRAG. TOENEMENDE OVERDRACHT VAN CULTURELE HULPBRONNEN. (DIS)COHESIE.
E N D
POLITIEKE TEGENSTELLINGEN WOUT ULTEE 12-1-2010 HOOFDVRAGEN VAN DE SOCIOLOGIE
(DIS)COHESIE ONDERSCHEID DOOR SYMBOLEN TOENEMEND DECORUM OP UNIVERSITEITEN SCHERPERE MAATSTAVEN VOOR BESCHAAFD GEDRAG TOENEMENDE OVERDRACHT VAN CULTURELE HULPBRONNEN
(DIS)COHESIE POLITIEKE (DIS)COHESIE GROEPSGEBONDEN STEMGEDRAG POLITIEKE ONVERSCHILLIGHEID THUISBLIJVEN BIJ VERKIEZINGEN LAGE KIJKCIJFERS ACTUALITEITEN- RUBRIEKEN GODS- DIENST EN CONFES- SIONELE PARTIJ KLASSE EN LINKSE PARTIJ OPLEIDING EN NIEUW RECHTS
Politieke en sociale tegenstellingen Sociale tegenstellingen in de samenleving Politieke tegenstellingen in de samenleving Sociale positie van individuen Politiek gedrag van individuen
Historisch-materialistische hypothese: De klassen van een samenleving hebben onverenigbare belangen En de leden van een klasse die een bepaalde groep vormen en zich tot bepaalde groepen aaneen hebben gesloten ijveren meer voor een politieke partij die de vrije markt aan banden legt en hun politieke en sociale rechten vergroot
Een maat voor politiek-sociale tegenstellingen: Odds ratio’s (ook wel: Heath-index)
Odds ratio’s (ook wel: Heath-index) Oddsratio =(80*62)/ (20*38)=6.5 Voorbeeld Zweden 1965 (zie ook UAF 2003, p.608)
Odds ratio’s (ook wel: Heath-index) Oddsratio = (80*62)/ (20*38)=6.5 Voorbeeld Zweden 1965 (zie ook UAF 2003, p.608)
Odds ratio’s (ook wel: Heath-index) Oddsratio = (80*62)/ (20*38)=6.5 Voorbeeld Zweden 1965 (zie ook UAF 2003, p.608)
Odds ratio’s (ook wel: Heath-index) Oddsratio = (80*62)/ (20*38)=6.5 Voorbeeld Zweden 1965 (zie ook UAF 2003, p.608)
Odds ratio’s (ook wel: Heath-index) Oddsratio = (80*62)/ (20*38)=6.5 Voorbeeld Zweden 1965 (zie ook UAF 2003, p.608)
Odds ratio’s (ook wel: Heath-index) Oddsratio = (80*62)/ (20*38)=6.5 Voorbeeld Zweden 1965 (zie ook UAF 2003, p.608)
Sociologische benadering van stemgedrag • In UAF: Integratietheorie • ontstaan in de jaren ‘40 aan de Universiteit van Columbia • Lazarsfeld, Berelson, Gaudet (1948); Lispet & Rokkan (1967) • groeplidmaatschap heeft effect op stemgedrag • stemmen is symbolisch gedrag om loyaliteit t.o.v. een groep uit te drukken • ook socialisatie is van belang • groepsnormen belichamen belangen
voorbeeld afleiding mobiliteitshypothese uit de integratietheorie Naarmate mensen sterker in een klasse zijn geïntegreerd conformeren ze zich meer aan de in deze groepering bestaande normen over stemmen Mensen zijn hechter in een klasse geïntegreerd wanneer ze daar van kinds af aan deel van uit maken Mensen die sociaal mobiel zijn zullen minder volgens de normen van hun eigen klasse stemmen dan mensen die sociaal stabiel zijn
De samenhang tussen wel/niet handarbeider en wel/niet links stemmen in Nederland
Op de tweede dia over alleen stabielen waren voor elk jaar de odds ratio’s hoger dan op de eerste dia voor alle mensen die tot een bepaald klasse behoren zowel voor mannen als voor vrouwen BEVESTIGING MOBILITEITSHYPOTHESE AFGELEID UIT DE INTEGRATIEHYPOTHESE EEN OG STERKERE BEVESTIGING BIJ HET VOLGENDE PLAATJE MET DRIE INTEGRATIEFACTOREN
In Nederland is het verband tussen klasse en al dan niet links stemmen Veel zwakker dan het verband tussen religie en het al dan niet confessioneel stemmen De religieus-politieke tegenstellingen zijn in Nederland sterker dan de sociaal-politieke tegenstellingen
Samenhang volgens odds-ratio’s tussen al dan niet kerklid zijn en al dan niet stemmen op religieuze partij
Samenhang volgens odds-ratio’s tussen al dan niet kerklid zijn en al dan niet stemmen op religieuze partij
Figure 1b: Trend in church membership, church attendance and denomination in percentages between 1971and 2006 Bron: NKO 1971-2006 Figuur uit: De Graaf, Jansen, Need (2009, working paper)
Samenhang op basis van odds-ratio’s tussen denominaties en stemmen op religieuze partij (telkens vergeleken met onkerkelijken, de referentiegroep) Bron: De Graaf, Jansen, Need (2009, working paper)
Samenhang op basis van odds-ratio’s tussen denominaties en stemmen op religieuze partij (weer onkerkelijken als referentie) Bron: De Graaf, Jansen, Need (2009, working paper)
Andere voorspellingen van de integratietheorie • Sociale mobiliteit (-) • Homogamie (+) • Vakbondslidmaatschap (+) • Kerklidmaatschap (-) • Kerkgang (-)
De gevolgen van vijf factoren tegelijk: eigen klasse, mobiliteit, lid vakbond, kerklidmaatschap en Kerkgang Leidt tot een odds ratio van 91,0 (91*90)/(10*9)
Een causaal model voor stemgedrag Structurele factoren Lange termijn factoren Korte termijn factoren Sociale achtergrond- kenmerken Ideologie, partijbinding, waarden strijdpunten, voorkeuren, evaluaties Stemgedrag • Klasse • Religie • Taal • Etniciteit • AOW • Immigratiebeleid • lijsttrekker voorkeur • beoordeling kabinet • Partij identificatie • links-rechts ideologie • (post)materialisme
Als de norm van de ene groep waartoe je behoort je de ene kant op trekt en de norm van de andere groep waartoe je behoort de andere kant, Op welke partij stem je dan? Mensen met dergelijke innerlijke conflicten lossen het probleem op door minder belangstelling voor de politiek te gaan koesteren en helemaal niet te stemmen!
“Cross-pressure” Naarmate mensen sterker in een religieuze groep zijn geïntegreerd conformeren ze zich meer aan de in deze groepering bestaande normen over stemmen [op de Republikeinse kandidaat] Mensen zijn minder hecht in een religieuze groep geïntegreerd wanneer ook lid zijn van andere intermediaire groepen die andere normen voorschrijven [Afro-amerikanen: op de Democratische kandidaat] Zwarte protestanten stemmen minder vaak op John McCain dan blanke protestanten en ze blijven ook vaker thuis bij verkiezingen
Omkering van de vraag: waarom stemmen mensen niet? Niet-stemmen beschreven Een toetsing van de integratietheorie voor niet-stemmen in twee contexten Nederland (hoge opkomst) en de Verenigde Staten (lage opkomst)
Opkomst bij nationale verkiezingen in Nederland en de Verenigde Staten 1964-2010 Nederland TK 2006 80.2 TK 2010 75.4 • 60.7 • 2008 (veel) hoger?
Integratiehypothese over niet stemmen Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in de intermediaire groeperingen van Westerse industrielanden, leven ze de normen van deze groeperingen over al dan niet gaan stemmen sterker na. Mensen zijn hechter in een samenleving geïntegreerd wanneer ze daar langer deel van uitmaken. Ouderen houden zich meer aan de norm dat je behoort te stemmen dan jongeren.
Afleidingen uit de integratiehypothese die op één factor betrekking hebben: Bij verkiezingen hebben: • Ongehuwden een grotere kans niet te stemmen dan gehuwden/samenwonenden • Onkerkelijken een grotere kans om niet te stemmen dan kerkleden • Niet-vakbondsleden een grotere kans om niet te stemmen dan vakbondsleden • Jongeren een grotere kans om niet te gaan stemmen dan ouderen • Lager opgeleiden een grotere kans om niet te gaan stemmen dan hoger opgeleiden • Ouderen een grotere kans om niet te gaan stemmen dan mensen van middelbare leeftijd
% niet-stemmers:verbandenin Nederland en de Verenigde Staten (%wel stemmen) 88.9 94.4
Afleiding uit de integratiehypothese over thuisblijven die op twee factoren tegelijk betrekking heeft Wie ziet een fout in deze cijfers? Er moet niet 5,6 staan, maar 8,6!
Afleiding uit de integratiehypothese over thuisblijven die op drie factoren tegelijk betrekking heeft Percentage vrouwen dat in 1970-1992 zegt niet te hebben gestemd volgens de Verkiezingsonderzoeken
De nieuwe vraag: wie stemt op de nieuwe rechtse partijen, wie stemt extreem rechts?
Wie zei in 2009 op de PVV te gaan stemmen? En wie zei in 2009 zeker niet PVV te gaan stemmen? Gegevens uit de Familie-enquête Nederlandse Bevolking 2009 van de Sectie Sociologie van de Radboud Universiteit Nijmegen
WEL OF NIET PVV STEMMEN Alle personen 11,9 % Rest niet-westers 12,1 9,7 Mbo of lager hoger dan mbo 16,9 3,8 Vader mbo of lager vader hoger 17,2 13,1 Vader lager hoger 4,6 1,9 geen kerklid wel 24,6 9,7 geen wel 13,3 12,8 geen wel 4,8 4,3 geen wel 0,74,7
HET CONTRAST BINNEN DE ALLOCHTONEN TUSSEN MBO OF LAGER EN HOGER DAN MBO LEVERT EEN ODDS RATIO OP VAN 5,1 HET CONTRAST BINNEN DE ALLOCHTONEN TUSSEN ENERZIJDS ZELF EN VADER MBO OF LAGER EN GEEN KERKLID EN ANDERZIJDS ZELF EN VADER HOGER DAN MBO EN WEL KERKLID LEVERT EEN ODDS RATIO OP VAN 6,6