130 likes | 334 Views
Herhaling hfd . 7 elektriciteit. Lading en stroom(sterkte). Stroomsterkte in een punt heeft te maken met het aantal elektronen dat in één seconde passeert richting van elektronen en stroom is tegengesteld lading Q van één elektron is (-)1,6 x 10 -19 Coulomb (C)
E N D
Lading en stroom(sterkte) • Stroomsterkte in een punt heeft te maken met het aantal elektronen dat in één seconde passeert • richting van elektronen en stroom is tegengesteld • lading Q van één elektron is (-)1,6 x 10-19Coulomb (C) • stroomsterkte is het aantal Coulomb dat in één seconde passeert
Spanning U in Volt • Elektronen stromen niet vanzelf • Er is een spanningsverschil (=drukverschil) nodig om elektronen te laten stromen • Stroom loopt van hoge naar lage spanning (elektronen dus andersom!) • Als een elektron een spanning van 1 V doorloopt wint/verliest het 1 eV
Elektrisch vermogen P • Het vermogen van een apparaat hangt af van: • het aantal elektronen dat per seconde passeert I • de spanning die ze in het apparaat doorlopen U • P = UxI
Weerstand R in Ohm • Weerstand geeft aan hoe gemakkelijk (lage weerstand) of moeilijk (hoge weerstand) iets kunnen passeren. • De wet van Ohm: U = IxR • Wet van Ohm geldt alleen voor “constante” weerstanden! • PTC = weerstand neemt toe met temperatuur (metalen, dus ook een lampje) • NTC = weerstand neemt af met temperatuur (half-geleiders)
Soortelijke weerstand • De weerstand van een draad hangt af van: • de lengte l (l 2x R 2x) • de doorsnede ( diameter) (A 2x R ½x) • materiaal soortelijke weerstand in m • NB dichtheid en soortelijke weerstand zijn verschillende dingen!
Serieschakeling • Stroom overal gelijk • I = I1 = I2 = I3 • Spanning wordt verdeeld • Ub = U1 + U2 + U3 • Vervangingsweerstand • Rv = R1 + R2 + R3
Parallelschakeling • Stroom wordt verdeeld • I = I1 + I2 + I3 • Spanning overal gelijk • U = U1 = U2 = U3 • Vervangingsweerstand