1.85k likes | 2.12k Views
De inhoud van dit thema:. 1.2 Wat is organiseren 1.3 Wat is een organisatie 1.4 Organisatiedoelen 1.5 Organisatiebeleid 1.6 Middelen en activiteiten 1.7 Mogelijkheden en beperkingen 1.8 In de praktijk. 1-1. Organiseren is:. samen met anderen en met middelen planmatig
E N D
De inhoud van dit thema: 1.2 Wat is organiseren 1.3 Wat is een organisatie 1.4 Organisatiedoelen 1.5 Organisatiebeleid 1.6 Middelen en activiteiten 1.7 Mogelijkheden en beperkingen 1.8 In de praktijk 1-1
Organiseren is: • samen met anderen en met middelen • planmatig • activiteiten ondernemen • om een doel te bereiken 1-2
Kenmerken van een arbeidsorganisatie: • mensen werken samen • aan een gemeenschappelijk doel • met gebruikmaking van middelen • en inzet van deskundigheid • en krijgen betaald voor hun werk 1-3
Een doel is: dat wat je wilt bereiken, het resultaat 1-4
Doelen en beleid hangen met elkaar samen: • een doel is het eindpunt • beleid is de weg naar het eindpunt 1-5
Een beleidsplan en deelplan gaan over: • doelen • personele en financiële middelen en materialen • activiteiten 1-6
Beleidsfasen: • voorbereiding • vaststelling • uitvoering • evaluatie 1-7
Verschillende namen voor overkoepelende plannen: • behandelplan • zorgplan • revalidatieplan • ondersteuningsplan 1-8
De inhoud van dit thema: 2.2 Begrippen in verband met structuur 2.3 Bevoegdheden binnen een organisatie 2.4 Organisatiestructuren 2.5 Het organigram 2.6 In de praktijk 2-1
Basisbegrippen organisatiestructuur: • lijnafdelingen: het primaire proces • ondersteunende afdeling: ondersteuning primaire proces • stafafdeling: functionarissen met een adviserende taak 2-2
Twee soorten bevoegdheden: • hiërarchische bevoegdheid: beslissingen nemen • adviesbevoegdheid: staffunctionarissen en andere deskundigen die adviezen geven 2-3
Ontstaan organisatiestructuur: • structuur naar afdelingen • structuur naar functies 2-4
Lijnorganisatie: een organisatiestelsel waarin uitsluitend hiërarchische (lijn)relaties voorkomen en waar elke medewerker uitsluitend leiding krijgt van één chef 2-5
Lijn-staforganisatie: een lijnorganisatie waarin op hoger niveau ruimte gemaakt is voor een gespecialiseerde staffunctionaris die wel mee discussieert maar geen beslissingsbevoegdheid heeft 2-6
Het doel van een organigram is: • duidelijk en schematisch weergeven van functiebenamingen of afdelingen en wie aan wie leiding geeft • overzicht houden over de samenhang in de organisatie • anderen inzicht geven in de organisatie 2-7
De inhoud van dit thema: 3.2 Omgangsvormen 3.3 Gedragscode 3.4 Vertrouwenspersoon 3.5 Pesten op het werk 3.6 Foutencultuur 3.7 In de praktijk 3-1
Organisatiecultuur: geheel van normen, waarden, opvattingen en omgangsvormen in een organisatie 3-2
Omgangsvormen: • zeggen hoe mensen met elkaar omgaan • zijn ongeschreven regels • en geschreven regels 3-3
Gedragscode: in een document vastgelegde normen en waarden met betrekking tot het gedrag en de houding die beroepsbeoefenaren in een bepaald beroep dienen te hanteren 3-4
Een vertrouwenspersoon: • geeft voorlichting over de gedragscode • zorgt dat het beleid inzake ongewenst gedrag voor iedereen duidelijk is • instrueert het management en de ondernemingsraad over het herkennen van ongewenst gedrag • stelt een klachtencommissie in • zorgt dat leidinggevenden een training volgen in het voorkomen en tegengaan van ongewenst gedrag • voert zonodig gesprekken met medewerkers die klachten hebben en neemt zonodig maatregelen 3-5
Pesten: • stelselmatig ondermijnen van het werk van het slachtoffer • het ondermijnen van de persoonlijke reputatie • onmogelijk maken van communicatie • sociaal isoleren van het slachtoffer • aantasten van de fysieke gezondheid van het slachtoffer 3-6
Foutencultuur: negatieve foutencultuur positieve foutencultuur • fouten niet willen zien • oorzaken van fouten opsporen • fouten wegmoffelen • communiceren over fouten • fouten van anderen • leren van elkaars en afstraffen eigen fouten • risico vermijden • risico nemen en accepteren dat daarbij wel eens fouten gemaakt worden 3-7
De inhoud van dit thema: 4.2 Functie en functieomschrijving 4.3 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden 4.4 Arbeidsvoorwaarden en rechtspositie 4.5 Beroepseisen 4.6 Deskundigheid en bekwaamheid op peil houden 4.7 In de praktijk 4-1
Functie: samenhangend geheel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van één medewerker in een organisatie 4-2
Ontstaan van een functie: 1 handelingen met een zelfde doel inventariseren 2 handelingen groeperen tot taken met een zelfde doel 3 werk verdelen en taken groeperen, rekening houdend met: • hoeveelheid werk: aantal medewerkers • niveau: noodzakelijke deskundigheid 4-3
Functieomschrijving: een omschrijving van de functietaken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die bij een bepaalde functie horen 4-4
Onderdelen functieomschrijving: • de juiste functiebenaming • de plaats in de organisatie • het doel van de functie • contacten • hoofdbestanddelen van de functie • functie-eisen 4-5
Functieomschrijving wordt gebruikt voor: • werving en selectie • arbeidsrechtelijk document • duidelijkheid verschaffen over iemands taken • functiewaardering 4-6
Verantwoordelijkheid: de plicht om wat je doet naar beste weten en kunnen te doen en hier op aangesproken kunnen worden 4-7
Twee soorten verantwoordelijkheid: • sociale verantwoordelijkheid • functionele verantwoordelijkheid 4-8
Bevoegdheid: het recht bepaalde handelingen of taken uit te voeren 4-9
Drie-eenheid taken-verantwoordelijkheden-bevoegdheden: • taken: geregeld in de functieomschrijving • verantwoordelijkheden: sociale en functionele uitvoeringsverantwoordelijkheden waarop je aangesproken kunt worden • bevoegdheden: mogelijkheden om je taken uit te voeren 4-10
Soorten arbeidsvoorwaarden: • primaire arbeidsvoorwaarden • secundaire arbeidsvoorwaarden 4-11
Collectieve arbeidsovereenkomst (cao): afspraak tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties (vakbonden) voor een bepaald bedrijf of bepaalde bedrijfstak, waarbij voor een bepaalde periode de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld 4-12
Ondernemingsraad of medezeggenschapsraad: bestuursorgaan van een organisatie dat door werknemers is gekozen om de werknemersbelangen te vertegenwoordigen naar bestuur en directie bevoegdheden: • adviesrecht • instemmingsrecht • informatierecht • initiatiefrecht 4-13
Plichten werknemer: • de overeengekomen arbeid verrichten • naar beste weten en kunnen • op de afgesproken tijden en • je deskundigheid en bekwaamheid op peil houden 4-14
Plichten werkgever: • regelen van werk- en rusttijden • afgesproken salaris betalen • op de afgesproken tijdstippen • meewerken aan deskundigheidsbevordering 4-15
Beroepsprofiel en beroepscode: • beroepsprofiel: kenmerken en eisen van het beroep • beroepscode: gedragsrichtlijnen voor één beroep 4-16
Functie van beroepsprofiel en beroepscode: • geven vorm aan de identiteit van het beroep • geven anderen duidelijkheid over de kaders waarbinnen het beroep wordt uitgeoefend • geven jou en collega’s duidelijkheid over waarop je elkaar kunt aanspreken (collegiale toetsing) 4-17
Beroepsprofiel: algemeen kader voor de beroepsuitoefening, gericht op de functie en opgedeeld in: • inleiding • taken • verantwoordelijkheden • deskundigheid en bekwaamheid 4-18
Beroepscode: algemene kaders voor de beroepsuitoefening, gericht op gedrag en opgedeeld in: • algemene uitgangspunten • relatie met de cliënt • relatie met collega’s en andere hulpverleners 4-19
Mogelijkheden om deskundigheid en bekwaamheid op peil te houden: • vakliteratuur en andere documentatie • intercollegiale consultatie • intervisie • STARRT stappenplan • functioneringsgesprekken • opleidingen volgen • congressen, symposia en beurzen 4-20
De inhoud van dit thema: 5.2 Het communicatieproces 5.3 Ruis 5.4 Communicatiedoelen 5.5 Tips voor de praktijk 5-1
boodschap ruis ruis ontvanger zender Feedback (boodschap) Communicatieschema: codering decodering decodering codering 5-2
Coderen en decoderen: • coderen = het omzetten van gedachten en gevoelens in woorden, lichaamstaal of beelden • decoderen = het omzetten van woorden, lichaamstaal of beelden in betekenis 5-3
Ruis: een communicatiestoring waardoor de boodschap niet goed overkomt: • interne ruis: de storing ligt binnen het communicatieproces tussen zender en ontvanger • externe ruis: de storing ligt buiten het communicatieproces 5-4
Hoofddoelen van communicatie: • informatie overdragen • jezelf uiten • iets van de ander willen • de ander vermaken 5-5
Communicatieniveaus: • inhoudsniveau: de letterlijke inhoud van de boodschap • betrekkingsniveau: informatie over de relatie tussen zender en ontvanger en hoe de boodschap moet worden opgevat 5-6
Communicatieaspecten: • zakelijk aspect: wat zeg ik precies? • expressieve aspect: wat laat ik van mezelf zien? • relationele aspect: wat vind ik van de ander? • appellerende aspect: wat wil ik van de ander? 5-7
De inhoud van dit thema: 6.2 Verbale communicatie 6.3 Mondelinge en schriftelijke communicatie 6.4 Non-verbale communicatie 6.5 Communicatierichtingen 6.6 Tips voor de praktijk 6-1