120 likes | 296 Views
Grammaire thème 5. 4 vwo. L’imparfait en le passé composé. L’imparfait Je krijgt de imparfait door de –ons van de nous vorm van le présent te vervangen door de uitgangen van de imparfait .
E N D
Grammaire thème 5 4 vwo
L’imparfait en le passé composé • L’imparfait • Je krijgt de imparfait door de –ons van de nous vorm van leprésent te vervangen door de uitgangen van de imparfait. • 1- Regelm. ww: op-er (donner), op –ir(finir), op-re(vendre) (kijk voor de uitgangen op leconjugueur.com) • 2- Onregelmww. zoals avoir en être (uit je hoofd leren)
Wanneer? • L’imparfait geeft aan: • Een toestand elleaimaitlethéâtre: zij hield van toneel. • Een gewoonte/een feit tous les samediselleallaitau théâtre. • Een handeling die aan de gang is illisaitunlivre pendant que je regardaisun film (begin en eind zijn niet duidelijk aangegeven, niet belangrijk). Ildormaitdéja hij lag te slapen. Vaak kan men de imparfait in het NL weergeven met : was bezig met, was aan het, zat te, lag te etc.
Le passé composé • Wordt gebruikt om aan te geven dat iets gebeurde of wat iemand heeft gedaan. Het geeft dus antwoord op de vraag “wat gebeurde er toen?” of “wat heeft men toen gedaan?”. • Het gaat dus altijd om een afgesloten handeling of gebeurtenis: begin en eind zijn duidelijk. • Exemples: Patrick a dansé toute la nuit Mon livre a disparu, je ne l’ai pas trouvé. Suzanne est arrivée en retard. Au festival de Cannes, j’ai vu Johnny Depp.
De vormen van de passé composé 1- Regelm. ww: Donner: j’ai donné Finir: j’ai fini Vendre: j’ai vendu 2- Onregelm. ww.: (avoir, être, etc.) kijk bij de passé composé op leconjugueur.com
Avoir of être? • Welk hulpww. moet je gebruiken? • Bijna alle ww. worden vervoegd met avoir. • Met être worden vervoegd: • Alle wederkerende werkwoorden (se laver) • Veel ww. die een beweging uitdrukken (arriver)
Vergelijkingen • Je maakt het met de woorden moins (minder), aussi (even) en plus (meer). • Plaats: vóór het bijv.nw. • Na het bijv. nw volgt het woord que Cette actrice est plus belle qu’Angélina Jolie. Cet athlète est moins musclé que le champion du monde. Ce professeur est aussi efficient que mon père.
De vergrotende trap • Hoe? • Plus + bijvn. nw/bijwoord + que/qu’ • Les films américains sont plus beaux que les films français. • Jean est plus grand que Paul • Elise est plus grande qu’Hélène.
De overtreffende trap • Hoe? 1- de overtreffende trap van een bijv.nw. Le/la/les plus+ bijv.nw Ce garçon est le plus grand élève de la classe. Let op! Deze volgorde wordt anders als het bijv. nw. achter het zn. staat: C’est le film le plus fantastique. 2- de overtreffende trap van een bijwoord: Le plus + bijwoord Cette fille écrit le plus lentement. Il court le plus vite
De plaats van de overtreffende trap • Het is afhankelijk van de plaats van het bijv. nw. Situatie 1: het bijv.nw staat vóór het werkwoord (de uitzonderingen) beau, bon,grand, gros, haut, joli, mauvais, nouveau, petit, vieux, jeune, long: dan is de overtreffende trap: le/la/les plus + bijv. nw C’est la plus grande école C’est la plus belle femme C’est les plus belles chansons
Suite… • Situatie 2: het bijv. nw. staat achter het zn. : dan worden bij de overtreffende trap le/la/les herhaald. • Le service le plus rapide • Le film le plus intéressant • Les filles les plus intelligentes • Ton camarade le plus sympathique
Tip • Zie Référence blz. 25: bijvoeglijke naamwoorden • Blz. 27: overtreffende en vergrotende trap.