240 likes | 361 Views
Variatie in betekenis. Werkgroepopdracht 1b. Reichenbach. Reichenbach. The tenses determine time with reference to the time point of the act of speech, i.e., of the token uttered. […]
E N D
Variatie in betekenis Werkgroepopdracht 1b
Reichenbach The tenses determine time with reference to the time point of the act of speech, i.e., of the token uttered. […] Let us call the time point of the token the point of speech. Then the three indications, ‘before the point of speech’, ‘simultaneous with the point of speech’, and ‘after the point of speech’, furnish […] three tenses. VERLEDEN TOEKOMST before the point of speech after the point of speech Point of speech ‘Simultaneous’ with the point of speech HEDEN
Reichenbach […] since the number of verb tenses is obviously greater, we need a more complex interpretation. From a sentence like ‘Peter had gone’ we see that the time order expressed in the tense does not concern one event, but two events, whose positions are determined with respect to the point of speech. Het vertrek van Peter Point of speech > Invoeren van extra referentiepunten
Reichenbach We choose the point of speech as the starting point; relative to it the point of reference can be in the past, at the same time, or in the future. Next we consider the point of the event; it can be before, simultaneous with, or after the reference point. E E E E R R S E E E E R E > Schematische representatie > Reichenbachs shorthand: ‘A-B’ staat voor ‘A vindt plaats vóór B’ ‘A,B’ staat voor ‘A vindt plaats tegelijk met B’
Reichenbach E E E E R R S E E E E R E S,R-E R-E(-S) S-R-E E,R-S E,R,S S-R,E E-R-S E-R,S (S-)E-R 1. 2. 3. 4. 5. 6.
R-S S-R R,S 2. 3. 1. E-R,S E-R-S E-S-R E,S-R S-E-R E-R 5. E,R,S E,R-S 4. 6. S-R,E E,R 7. S,R-E R-E-S R-S,E R-S-E 8. 9. S-R-E R-E Hij spreekt, hij heeft gesproken, hij zal spreken, hij zal gesproken hebben A. B. C. D. Zij sprak, zij had gesproken, zij zou spreken, zij zou gesproken hebben E. F. G. H.
R-S S-R R,S 2. 3. 1. E-R,S E-R-S E-S-R E,S-R S-E-R E-R Zij had gesproken Hij heeft gesproken Hij zal gesproken hebben. 5. E,R,S E,R-S 4. 6. S-R,E Hij zal spreken. Zij sprak Hij spreekt E,R 7. S,R-E R-E-S R-S,E R-S-E 8. 9. S-R-E Hij zal spreken. R-E Zij zou spreken ? Hij gaat spreken. Hij zal gaan spreken. Hij ging spreken. Hij spreekt, hij heeft gesproken, hij zal spreken, hij zal gesproken hebben A. B. C. D. zij zou gesproken hebben Zij sprak, zij had gesproken, zij zou spreken, zij zou gesproken hebben E. F. G. H.
Reichenbach: problemen 1. Alle cellen komen overeen met slechts 1 configuratie, behalve cellen 3 en 7. Dit suggereert dat de tenses die in deze cellen voorkomen ambigu zijn. 2. Blijkbaar is ‘Hij zal spreken’ ambigu; het komt nl. voor in twee cellen. 3. Er lijkt niet echt een werkwoordstijd te zijn die overeenkomt met wat de configuratie in cel 9 uitdrukt. 4. Er is geen cel die een configuratie bevat die uitdrukt wat ‘Zij zou gesproken hebben’ uitdrukt.
Reichenbach: conclusie Reichenbachs doel was een matrix op te stellen die ons zou toelaten de verschillende tenses van een taal te analyseren. Dit type matrix functioneert optimaal als alle cellen gevuld zijn met maximaal 1 tense. Zijn doel heeft hij niet helemaal bereikt maar hij heeft wel een belangrijke bijdrage geleverd, nl. het introduceren van extra referentiepunten.
Oefening 1 Vat op een inzichtelijke wijze Reichenbachs matrix samen en laat zien hoe het Nederlands hier niet helemaal binnen past.
Oefening 2 Het Nederlands heeft 8 werkwoordstijden: Hij spreekt, hij heeft gesproken, hij zal spreken, hij zal gesproken hebben A. B. C. D. Zij sprak, zij had gesproken, zij zou spreken, zij zou gesproken hebben E. F. G. H. Ontwerp zelf een matrix met 8 cellen op basis van de werkwoordsmorfologie en het gebruik van hulpwerkwoorden. Vergelijk deze matrix met die van Reichenbach. Probeer voorts ook de Engelse data die Reichenbach behandelt te integreren.
Oefening 2 Hij spreekt, hij heeft gesproken, hij zal spreken, hij zal gesproken hebben A. B. C. D. Zij sprak, zij had gesproken, zij zou spreken, zij zou gesproken hebben E. F. G. H. Enkelvoudig Hij spreekt Zij sprak ‘Zullen’ Hij zal spreken Zij zou spreken Zij zou gesproken hebben Hij zal gesproken hebben ‘Hebben’ Zij had gesproken Hij heeft gesproken Hij zal gesproken hebben Zij zou gesproken hebben Allemaal ‘heden’ Allemaal ‘verleden’ > Fundamenteel onderscheid tussen heden en verleden. > ‘zullen’ en ‘hebben’ blijken secundaire onderscheidingen te maken.
Oefening 2 HEDEN VERLEDEN ZULLEN ZULLEN ZULLEN ZULLEN HEBBEN HEBBEN
Prior Wat Reichenbach voor taalkundigen is, is Prior voor logici. Logici zijn minder geïnteresseerd in hoeveel werkwoordstijden er zijn en hoe we dit best kunnen analyseren maar wel in de waarheidswaarden van met tense gemarkeerde werkwoorden. Verrijking van de propositielogica.
Een beetje achtergrond Jan zit in bad. propositie > iets dat waar of onwaar kan zijn > in propositielogica stellen we proposities voor met letters (p, q, …)
Een beetje achtergrond p Jan zit in bad. q Marie staat in de douche. p q Jan zit in bad en Marie staat in de douche. p q Jan zit in bad of Marie staat in de douche. Jan zit niet in bad. p Als Jan in bad zit, staat Marie in de douche. p q
Priors bijdrage Prior voegt een aantal operatoren toe: P Pp Er bestaat een moment t’ dat ligt voor het spreekmoment t en p is waar op t’. Pp t’[t’ t t’ p] F Fp Er bestaat een moment t’ dat ligt na het spreekmoment t en p is waar op t’. Pp t’[t t’t’ p]
Priors bijdrage Prior voegt een aantal operatoren toe: H Hp p is altijd het geval geweest Hp = Pp Er is geen moment t’ dat voor het spreekmoment t ligt waarop p niet waar is. G Gp p zal (vanaf nu) altijd het geval zijn Gp = Fp Er is geen moment t’ dat na het spreekmoment t ligt waarop p niet waar is.
Enkele voorbeelden Pp (waarbij p ‘Jan vertrekt’) Jan vertrok. PPp (waarbij p ‘Jan vertrekt’) Jan was vertrokken. Fp (waarbij p ‘Jan vertrekt’) Jan zal vertrekken. Gp (waarbij p ‘Jan houdt van Marie’) Jan zal altijd van Marie houden.
Nog meer voorbeelden FPp (waarbij p ‘Jan vertrekt’) Jan zal vertrokken zijn. PFPp (waarbij p ‘Jan vertrekt’) Jan zou vertrokken zijn. Hp (waarbij p ‘Jan houdt van Marie’) Jan heeft altijd van Marie gehouden
Oefening 3 Evalueer Priors tijdslogica. De volgende vragen kunnen je op weg helpen: 1. Wat is de vertaling van ‘Jan is vertrokken’ en ‘Jan vertrok’ in Priors logica ? Hoe verhoudt zich dit tot Reichenbachs analyse? 2. Reichenbachs analyse voorspelt het bestaan van 9 werkwoordstijden. Hoeveel werkwoordstijden voorspelt Priors logica ? 3. Hoe zou je de zin ‘Gisteren is Jan vertrokken’ analyseren à la Reichenbach en à la Prior? Analyseer gisteren als een referentiepunt bij Reichenbach en als een operator bij Prior. Welke analyse is adequater?