190 likes | 384 Views
De betrekkelijke zin. of bijvoeglijke zin, of relatiefzin. Zoals een onderwerp of voorwerp de vorm kan aannemen van een completieve zin en een bijwoordelijke bepaling die van een bijwoordelijke zin , kan ook een bijvoeglijke bepaling de vorm aannemen van een
E N D
De betrekkelijke zin of bijvoeglijke zin, of relatiefzin
Zoals een onderwerp of voorwerp de vorm kan aannemen van een completieve zin en een bijwoordelijke bepaling die van een bijwoordelijke zin, kan ook een bijvoeglijke bepaling de vorm aannemen van een (bijvoeglijke zin) of betrekkelijke zin of relatiefzin.
Deze bijzin sluit aan bij een antecedent en wordt ingeleid door ofwel een betrekkelijk voornaamwoord ofwel een correlatief bijwoord van plaats. De wijs in de betrekkelijke zin kan zowel indicatief als conjunctief zijn.
BIJVOEGLIJKE BEPALING Mijn hond is een betrouw-baar dier. Dit is de plaats van het kamp. BIJVOEGLIJKE ZIN Mijn hond is een dier dat je kunt betrouwen. Dit is de plaats waar het kamp gestaan heeft.
COMPLETIEVE ZIN BIJWOORDELIJKE ZIN BIJVOEGLIJKE ZIN DE BIJZIN
1 INGELEID DOOR EEN BETREKKELIJK VNW A INDICATIEF Wanneer de PV van een betrekkelijke zin een indicatief is, dan vormt de bijvoeglijke zin enkel een bepaling van het antecedent. Servus piscem cepit, quem regi offerre voluit. De slaaf ving een vis, die hij aan de koning wilde aanbieden. Quisquis Romam adibat, magnifica templa mirabatur. Al wie Rome bezocht, bewonderde de prachtige tempels.
B CONJUNCTIEF Staat de PV in de conjunctief, dan bevat de bepaling van het antecedent bovendien een bijgedachte, bv. van - doel, - gevolg of - reden.
Een bijgedachte van doel komt vaak voor na werkwoorden die betekenen ‘zenden, komen, geven’.
Dux nuntium misit, qui victoriam nuntiaret. De leider zond een bode, die de overwinning moest melden. De leider zond een bode om de overwinning te melden. Het Latijn versmelt dan als het ware twee gedachten: ‘hij zond een bode, die meldde dat …’ en ‘… een bode, om te melden dat …’ Het Nederlands geeft dat weer, ofwel door een betrekkelijke zin met een hulpwerkwoord als ‘moeten’, ofwel door een doelzin.
De conjunctief kan ook een bijgedachte van gevolg uitdrukken. Secutae sunt tempestates, quae classem in portu continerent. Er volgden stormen, die de vloot in de haven hielden. Het Latijn versmelt dan als het ware twee gedachten: ‘stormen, die de vloot … hielden’ en ‘(zulke) stormen, dat zij … hielden’. Het Nederlands geeft dat weer, ofwel door een betrekkelijke zin, ofwel door een gevolgzin.
Zoals bij de gevolgzin bevat de hoofdzin soms een signaalwoord als tam, talis, tantus, is, … met de betekenis ‘zo(danig), …’ Nihil est tam difficile, quod non homines temptent. Niets is zo moeilijk, dat de mensen het niet proberen.
OPMERKING De gevolgschakering volgt ook op enkele uitdrukkingen, die een eigen vertaling krijgen in het Nederlands. Deze uitdrukkingen moet je uiteraard kunnen vertalen. sunt qui … er zijn er die … nemo est qui … er is niemand die … dignus est qui … hij is het waard te …/hij verdient te …
Sunt qui dicant ipsum Neronem incendium iussisse. Er zijn er die zeggen dat Nero zelf de brand bevolen heeft. Digni erant qui laudarentur. Ze verdienden het geprezen te worden. Sunt qui putent nos semper errare! Er zijn er die denken dat wij ons altijd vergissen.
De conjunctief kan ook een bijgedachte van reden uitdrukken. Felix est qui tam pulchra viderit. Hij is gelukkig omdat hij zo mooie dingen gezien heeft. Te, qui sis tam pulcher, omnes amant mulieres. Van jou, omdat je zo mooi bent, houden alle vrouwen. Ne timueris! Mihi, qui tales res optime noverim, confide! Wees niet bang! Vertrouw mij, omdat ik zulke dingen uitstekend ken!
Het Latijn versmelt dan als het ware twee gedachten: ‘hij is gelukkig, die gezien heeft …’ en ‘hij is gelukkig, omdat hij … gezien heeft.’ Het Nederlands geeft dat weer, ofwel door een betrekkelijke zin, ofwel door een redengevende zin.
2 INGELEID DOOR CORRELATIVA In het Latijn kan een betrekkelijke zin ook worden ingeleid door een (betrekkelijk) correlatief bijwoord van plaats.
VRAGEND ubi? waar? unde? vanwaar? quo? waarheen? quā? waarlangs? AANWIJZEND BETREKKELIJK ibi ubi daar waar inde unde vandaar vanwaar eo quo daarheen waarheen eā quā daarlangs waarlangs
Eo properavit, quo nuntius iam profectus erat. Hij haastte zich daarheen, waarheen de bode reeds vertrokken was. Ubi tu Gaius, ibi ego Gaia. Waar jij Gaius bent, daar ben ik Gaia. OPMERKING Ook hier wordt een conjunctief gebruikt wanneer een bijgedachte wordt uitgedrukt.
Locum delegit, ubi castra poneret. Hij koos een plaats uit om er een kamp op te slaan. Eo loco constitit, ubi ab omnibus conspici posset. Hij ging op zo’n plaats staan, dat hij door allen gezien kon worden.