90 likes | 295 Views
Taaloefeningen. Zinnen ontleden. zin 1. De koningin gaf de kinderen een hand. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw
E N D
Zinnen ontleden zin 1 De koningin gaf de kinderen een hand. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw Aanwijzend voornaamwoord = avnw Voegwoord = vw Telwoord= tw
Zinnen ontleden zin 2 De bouwers van de flat dronken bier. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw Aanwijzend voornaamwoord = avnw Voegwoord = vw Telwoord= tw
Zinnen ontleden zin 3 De voorzitter gaf haar een cadeautje in de vergaderzaal. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw Aanwijzend voornaamwoord = avnw Voegwoord = vw Telwoord= tw
werkwoordspelling zin 4 tegenwoordige tijd bedriegen bedriegt De man _________________ iedereen.
werkwoordspelling zin 5 verleden tijd bedriegen bedroog De man _________________ iedereen.
werkwoordspelling zin 6 voltooid deelwoord bedriegen heeft bedrogen De man ___________ iedereen _______________.
werkwoordspelling zin 7 bijvoeglijk naamwoord bedriegen bedrogen De _____________ vrouw was erg boos.