100 likes | 269 Views
Taaloefeningen. Zinnen ontleden. zin 1. Hij kon goed zwemmen en hij kon heel goed duiken. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw
E N D
Zinnen ontleden zin 1 Hij kon goed zwemmen en hij kon heelgoed duiken. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw Aanwijzend voornaamwoord = avnw Voegwoord = vw Telwoord= tw
Zinnen ontleden zin 2 Die hele akelige man ging nergens zitten. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw Aanwijzend voornaamwoord = avnw Voegwoord = vw Telwoord= tw
Zinnen ontleden zin 3 Drie kinderen met hun knuffels sliepen direct in de auto. Werkwoord = ww Zelfstandig naamwoord = zn Bijvoeglijk naamwoord = bn Lidwoord = lw Voorzetsel = vz Bijwoord = bw Persoonlijk voornaamwoord = pvnw Bezittelijk voornaamwoord = bvnw Aanwijzend voornaamwoord = avnw Voegwoord = vw Telwoord= tw
werkwoordspelling zin 4 Het kind _______________ de hond. tegenwoordige tijd begroeten begroet
werkwoordspelling zin 5 De jongen ____________________ het kind. verleden tijd begroeten begroette
werkwoordspelling zin 6 Het kleutertje _______________________________________. voltooid deelwoord kruipen is onder de stoel gekropen Het kleutertje heeft voor het eerst gekropen.
werkwoordspelling zin 7 Het ______________________ vel papier was kapot. bijvoeglijk naamwoord lostrekken losgetrokken