Biologisch evenwicht: een toestand waarbij de populatiedichtheid van elke soort in een

1. Biologisch evenwicht: een toestand waarbij de populatiedichtheid van elke soort in een ecosysteem schommelt om een bepaalde waarde. De invloed van factoren op de populatiedichtheid kan wel of niet afhangen van de populatiedichtheid.

2. De populatiedichtheid wordt beïnvloed door de volgende 4 parameters (grootheden): 1. geboortecijfer = het aantal nakomelingen per jaar per 1000 individuen. 2. sterftecijfer = het aantal individuen per jaar per 1000 individuen dat dood gaat. 3. Emigratie = organismen verlaten het ecosysteem (b.v. zaden); soms is dit tijdelijk (trekvogels). 4. Immigratie = organismen komen het ecosysteem binnen. Draagkracht van een ecosysteem: 1. De maximale beïnvloeding van buitenaf die door natuurlijke regelmechanismen gecompenseerd kan worden. bijv. stikstofzouten die uitspoelen in een poldersloot

3. 2. maximale grootte van een populatie die een ecosysteem kan verdragen bijv. een kokmeeuwenpopulatie in een voedselarm meertje. • Populatiegroei in bijv. een nieuw ecosysteem: • Exponentiële groeicurve = J curve; • onder ideale omstandigheden (onbeperkt • voedselaanbod) neemt de populatie exponentieel • toe. • 2. J-vormige groeicurve = een exponentiële groeicurve die plotseling stopt.

4. Bij een J-vormige groeicurve kan er plotseling een eind aan de groei komen, waarna massale sterfte optreedt (door bijv. voedselgebrek). De populatie stort in. • Stoppen van de groei gebeurt meestal door iets onverwacht, zoals een plotselinge verandering van het weer, een overstroming of een of andere milieuverstoring. • Populaties met een J- vormige groeicurve leven vaak in onberekenbare milieus. Ze moeten zich snel voortplanten want er kan plotseling grote sterfte optreden.

5. S-vormige groeicurve 3. S-vormige groeicurve; een exponentiële groeicurve waarvan de toename geleidelijk afzwakt totdat een min of meer stabiel aantal (biologisch evenwicht) is bereikt.

6. In de periode 0 t/m p neemt de populatie Exponentieel toe. In de periode p t/m q neemt de groei van de populatie af door o.a. minder voedsel, minder licht, grotere predatie. In de periode q t/m s is er een biologisch evenwicht.

7. Remming van de groei gebeurt meestal door factoren die door de dichtheid bepaald worden, zoals: • predatie (gedood en opgegeten worden door een dier) • parasitisme, ziekten • grotere competitie tussen verschillende populaties of in dezelfde populatie (b.v. concurrentie om voedsel, ruimte, licht).