140 likes | 297 Views
De theoretische cultuur (3b). Middeleeuwen (West-Europa): van een pragmatische naar een ethische cultuur. Chronologie - Theoretische cultuur. Grafische cultuur (50.000 jaar – heden) Magische cultuur (50.000 – 10.000 jaar) Totemistische cultuur (10.000 – 5.000 vJ)
E N D
De theoretische cultuur (3b) Middeleeuwen (West-Europa): van een pragmatische naar een ethische cultuur
Chronologie - Theoretische cultuur • Grafische cultuur (50.000 jaar – heden) • Magische cultuur (50.000 – 10.000 jaar) • Totemistische cultuur (10.000 – 5.000 vJ) • Religieuze cultuur (5.000 – 700 vJ) • Theoretische cultuur (700 vJ – heden) • Griekse oudheid (700 vJ – ) • Romeinse oudheid (300 vJ - 300) • Middeleeuwen • Oost-Europa: het Byzantijnse rijk • West-Europa: verschillende rijken
Opbouw van de tekst1. Inleiding • §1: recente ontwikkelingen in de studie naar het middeleeuwse drama [algemeen] • §2: recente ontwikkelingen in de studie naar ‘the role of early performances in the civic life of the townspeople who sponsored, performed in, and watched them’ (twee modellen: vraag 1a) [specifiek, afbakening onderwerp] • §3: evaluatie van de twee modellen • §4: verzoening van de twee modellen, ‘focus on audience response’ (Sponslers eigen perspectief) • §5: opbouw van de tekst als geheel • Doel inleiding: hoofdvraag introduceren ‘wat is de rol van drama in de middeleeuwse stad’, eerdere antwoorden presenteren, aangeven wat niet klopt, eigen perspectief verwoorden • De rest van het artikel werkt dit verder uit
Opbouw van de tekst2. Tekst als geheel • P. 16 (onderaan): I would like in this essay • first to summarize these [seemingly] contradictory views (dwz. het utopische en het dystopische model) – hoofdstuk 1 • then to suggest a way that recent theories of divergent response in mass culture criticism can help arbitrate between them – hoofdstuk 2 • and finally to end by exploring some of the extratextual forces at play in urban life that might have fostered both conformity and resistance to early performances - hoofdstuk 3 • Het artikel eindigt met een hier verder niet benoemde conclusie - hoofdstuk 4
Vraag 1a • Welke twee modellen worden wel gebruikt om de functie van het middeleeuws theater te verklaren? Noem de twee modellen, leg uit wat ze inhouden en bespreek kort hoe Sponsler zich er kritisch toe verhoudt
Hoofdstuk 11. Het utopische model • Payen (§1) • Zonder stad geen drama; drama uiting van klassenbewustzijn bourgeoisie en solidariteit; drama als ideologisch kruispunt • Konigson (§2) • Toneelstukken als theatrale uiting van een collectief bewustzijn; in de opvoering van een toneelstuk werden verschillende sociale standen in een groep verenigd • Phytian-Adams (§3) • Met de Corpus Christi processies kreeg Coventry een representatie van zichzelf te zien; uitdrukking en continuering van collectieve identiteit • James (§4) • Corpus Christi processies representeerden de stad als lichaam; succesvolle bemiddeling tussen overeenkomsten en verschillen • Samenvatting utopisch model (§5) • In de stad functioneerde drama als ‘symbolische representaties van de sociale orde’ • Verder bevorderde drama harmonie tussen sociale groepen door ze voor te stellen als leden van hetzelfde lichaam waarmee potentiële conflicten werden opgelost en het voortbestaan van de stad (de vrede) gegarandeerd werd • Hoofdpunt: het middeleeuwse drama had vooral als functie om de solidariteit en eenheid binnen een stad te bevorderen
Hoofdstuk 12. Het dystopische model • Moeilijkheden utopisch model (§6) • Hoe verklaart het utopische model dat de stedelijke samenleving in de middeleeuwen tot op het bot verdeeld was • James: drama diende nu juist om die verdeeldheid op te heffen • Maar: het is niet ondenkbaar dat drama de verschillen juist aanscherpt of de ene groep versterkt en de andere verzwakt. • Dystopisch model • Warning (§7) • Middeleeuws drama wordt gekenmerkt door een gevecht tussen de dominante cultuur (de kerk) en de populaire cultuur (het volk) – drama als subversief element • Lindenbaum (§8) • De sponsors van middeleeuwse toernooien waren niet zozeer uit op het creëren van een gedeelde identiteit, maar in het legitimeren van hun eigen levensstijl • niet volledig tegen het utopisch model, maar waarschuwt dat de ene ceremonie er beter in slaagde om eenheid te creëren dan de andere
Vraag 1 b • Leg uit wat Sponsler met de term ‘valse dichotomie’ bedoelt. • Hoe probeert Sponser deze ‘valse dichotomie’ op te lossen?
Hoofdstuk 2Oplossingen voor de valse dichotomie • Hoofdvraag: Can this antagonism between utopian and dystopian views of the function of medieval performances be resolved? • Eerste, mogelijke oplossing (§1) • Het drama is wel bedoeld om conflicten te bemiddelen en sociale cohesie te bevorderen, maar heeft als onbedoeld bijeffect dat het soms verschillen juist vergroot (kijken naar intentie) • Oplossing m.b.v. massacultuurcritici: (§2-4) • We moeten niet naar de intentie, maar naar de receptie kijken (‘divergent response’ uiteenlopende reacties) – vraag 2a
Vraag 2a • Hoe vatten de massacultuurcritici de divergente response op? (§3) • Leg uit wie in deze opvatting de betekenismaker is en wat Sponslers kritiek is op deze opvatting. (§4 + conclusie) • Weet je ook te noemen welk klassiek debat uit de sociologie hiermee geïllustreerd wordt?
Vraag 2b • Sponsler illustreert uitvoerig hoe er in een Middeleeuwse stad zowel sprake is van verdeling als van samenhang.
Hoofdstuk 31. Eenheid en verdeeldheid in de steden • Hoofdvraag (§1): Hoe kan het idee van ‘divergent response’ ons begrip van middeleeuws drama vergroten? Welke invloeden in het middeleeuwse stadsleven (los van het drama zelf) hebben tot deze uiteenlopende reacties geleid? • Netwerk van invloeden (§2) • Middeleeuwers waren ingebed in een context waar eenheid en conflict beide een rol speelden (§3-9) • Eenheid (§3) • Hoe werd gemeenschappelijke ruimte gecreëerd? • Bestuur: Toekenning van zelfbestuur • Bezit: aanschaf van publieke gebouwen • Staatsapparaat: instellen van publieke functies • Verdeeldheid (§4-9) • Bedreigingen van deze eenheid • De rijkdom van de status quo ging vaak ten koste van anderen (ontevredenheid) • Indeling van de stad weerspiegelde sociale ongelijkheid (maakte ongelijkheid zichtbaar, maar voorkwam confrontaties) • Slechts een deel v/d bevolking werd als burger gezien • Instituten zoals gilden creëerden sociale cohesie, maar deze cohesie bestond alleen op het niveau van die specifieke groep, niet van de stad als geheel (bovendien werden er mensen uitgesloten) • Rijke nieuwkomers (leiden normaliter tot grotere diversiteit) moesten 7 jaar leerling worden of een grote soms geld betalen voor ze handel konden bedrijven – opname in de status quo • Arme nieuwkomers werden als bedreiging gezien • Hoofdpunt: er is zowel sprake van structuren gericht op gemeenschappelijke identiteit als van structuren gericht op uitsluiting. Dus opposities, maar geen overkoepelende oppositie die de hele stad in tweeën deelt (§10)
Vraag 2b • [Sponsler illustreert uitvoerig hoe er in een Middeleeuwse stad zowel sprake is van verdeling als van samenhang. (Leg uit)] • Hoe verbindt Sponsler deze context met de divergente respons van het stedelijk theater?
Hoofdstuk 32. Divergent response • Hoofdvraag: Hoe staat het met de productie van ‘uiteenlopende meningen’ binnen deze context van eenheid en verdeeldheid? • Verlangen naar eenheid (§11) • Vb. Jean Bodel – ideologie ‘iedereen even rijk’ • Aantrekkelijk voor alle sociale groepen • Rijken: versterking zelfwaardering, gevoelens van vrijgevigheid • Armen: symbolische participatie aan de gemeenschap • Maar: praktijk bleef hetzelfde • Versterking verschillen tussen groepen (§12) • Festiviteiten waren gevaarlijk voor de heersende orde: want veel volk op de been - daarom regulatie nodig • Publieke festiviteiten waren vaak minder publiek dan ze zich voordeden • Het volk werd strak aan de teugel gehouden • Uitvoering lag in handen van telkens dezelfde mensen • Conclusie H3 (§13) • Drama werd door sommige groepen zeker gebruikt om een gevoel van sociale verbondenheid te creëren • Maar: • Dit was zeker niet de enige functie die drama had, het kon ook dienen om een bepaalde groep • Bovendien: • Drama had voor de sponsoren vaak een andere functie dan voor de toeschouwers • Het publiek kan anders reageren dan de sponsor bedoeld heeft • Ook binnen het publiek kunnen er verschillen in interpretaties zijn • Intentie en receptie komen niet noodzakelijk overeen • Receptie is niet zuiver passief maar ook actief (produceert zelf)