1 / 34

Hfdst 3: Breuklijnen en ideologieën

Hfdst 3: Breuklijnen en ideologieën.

raheem
Download Presentation

Hfdst 3: Breuklijnen en ideologieën

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Hfdst 3: Breuklijnen en ideologieën • Politiek draait om het regelen van conflicten, tegenstellingen (meer of minder belastingen, meer geld voor onderwijs of voor de politie, abortus toestaan of niet, meer rechten voor arbeiders bij collectief ontslag of werkgevers gemakkelijker toelaten mensen te ontslaan, …) • Die conflicten of tegenstellingen ontstaan niet op willekeurige wijze maar vertonen een duidelijke structuur: ze onstaan telkens opnieuw op zogenaamde breuklijnen (clivages; cleavages) tussen de bevolking • Vbn: de economische breuklijn, religieuze breuklijnen, taalkundige breuklijnen, stad versus platteland

  2. Geschiedenis van West-Europese landen: telkens hetzelfde soort conflicten keert terug • Seymour Martin Lipset en Stein Rokkan (1967): dit is geen toeval, ontwikkelden historisch verklaringsmodel voor telkens weer terugkeren van conflicten (geschiedenis verklaart)

  3. Ideologische typologieën : de breuklijnen - theorie van Seymour Martin Lipset & Stein Rokkan LIVRE : Cleavage structures, Party systems and voter aligments, An introduction (1967) (aussi en français) • Twee revoluties: de nationale en de industriële, hebben elk geleid tot het ontstaan van 2 breuklijnen (fundamentele conflictlijnen) (waaraan zich achteraf de internationale revolutie toevoegt, die aanleiding gaf tot 1 breuklijn) • Deze breuklijnen ontstaan op 2 conflictuele assen: de functionele en de territoriaal-culturele

  4. De nationale revolutie heeft op de functionele as aanleiding gegeven tot de breuklijn kerk-staat en op de territoriaal-culturele as,tot de breuklijn centrum-periferie • De industriële revolutie heeft, op de functionele as, aanleiding gegeven tot de breuklijn arbeid-kapitaal (ook werkgevers-werknemers) en op de territoriaal-culturele as, tot de breuklijn stad-platteland (of primaire sector-secundaire sector) • De internationale revolutie heeft aanleiding gegeven tot een onderverdeling van de arbeiders, in de breuklijn arbeid-kapitaal in een sub-breuklijn: reformisten-revolutionnairen POLITIEKE PARTIJEN HEBBEN ZICH GEVORMD ROND DEZE BREUKLIJNEN

  5. (c) Bevroren tegenstellingen: « deze historische processen en de breuklijnen die daaruit zijn ontstaan hebben nog steeds een invloed op de hedendaagse politiek » • Kritiek: • -traditionele tegenstellingen bestaan nog maar zijn minder acuut • -hoe kan de theorie van Lipset en Rokkan het onstaan, in de jaren 70 en 80, van groene en extreem-rechtse partijen verklaren? • -sommige partijen positionneren zich op meerdere breuklijnen

  6. Andere voorstellen van « breuklijnen » Ronald Inglehart : The Silent Revolution (1971 APSR & 1977) • Materialisten vs Postmaterialisten Piero Ignazi: The silent counter-revolution (EJPR, 1992) Winnaars en verliezers van de economische en politieke modernisering. De opkomst van de Law and order breuklijn.

  7. Toepassing van de breuklijnen theorie op België • Welke zijn de belangrijkste breuklijnen waarrond de Belgische politieke partijen zijn onstaan? • Welke hervormingen hebben geleid tot het pacifiëren van de breuklijnen? • Volstaan deze breuklijnen nog om het huidige politieke partijenlandschap te verklaren?

  8. Wat is een ideologie?

  9. Ideologieën • Wat is een ideologie? • véél definities • negatieve bijklank: -Napoleon: een ideoloog is iemand die blind is voor de werkelijkheid en zich door abstracte ideeën laat leiden -Marx: « de ideeën van de heersende klassen zijn de heersende ideeën, dwz dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is »; « vals bewustzijn »

  10. Vervolg Marx: « een instrument van verdrukking dat dient om de machtsposities van een bepaalde klasse te legitimeren » • Antonio Gramsci: ideologische/culturele hegemonie: het overheersen van bourgeois ideeën zorgt ervoor dat het proletariaat denkt dat wat goed is voor de bourgeoisie ook goed is voor hen, dit verklaart volgens Gramsci waarom het proletariaat niet tot revolutie overgaat

  11. In hedendaags taalgebruik en pol. wet. is deze connotatie vervaagd • Ideologie wijst op een coherent geheel van opvattingen over de inrichting van de samenleving (o.a. over de rol van de staat) (Heywood, Political Ideologies) • Omvat: 1. visie op de wereld en hoe die in elkaar zit (mensbeeld) 2. ideeën over hoe de ideale samenleving er zou moeten uitzien (doel, waarden en normen) 3. strategie om die ideale samenleving te bereiken

  12. Ideologieën en de rol die ze toekennen aan de staat • Maak een onderscheid tussen 1. Ideologieën die de staat verwerpen 2. Interventionnistische ideologieën 3. Ideologieën die een minimalistische rol voor de staat zien weggelegd

  13. Liberalisme • Kernidee: vrijheid van het individu is het hoogste goed en de staat moet dit beschermen (tegen absolutisme) • Tegelijk promotor van staat en weigerachtig tav staat • Voor de Franse revolutie: respect voor orde en hiërarchie belangrijker dan individuele vrijheid • Vertrekt van positief mensbeeld

  14. Onderscheid tussen politiek/sociaal/cultureel liberalisme en economisch liberalisme – verschil tussen wat men verstaat onder liberalisme in Frankrijk-België versus VS, GB en Duitsland • Conservatives/republicans versus Liberals/democrats • Tories (Conservatives) versus Whigs (Labour)

  15. Politiek/Filosofisch liberalisme • John Stuart Mill: ‘On Liberty’(p 66) • John Locke: grondlegger van het politiek liberalisme: contractbenadering: overheid ontvangt slechts die macht die burgers wensen af te staan • John Rawls: A Theory of Justice: • overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met individuele aangelegenheden van burgers, • neutraliteit van de overheid (geen opvatting van het goede leven opleggen), • basisrechten zijn onvervreemdbaar (overheid mag ze niet inperken, tenzij in conflict met andere basisrechten)

  16. Belang van formele gelijkheid (zelfde rechten en plichten, geen privileges) en gelijke kansen (gelijk vertrekpunt); impliceert niet gelijkheid van uitkomst, meritocratische samenleving

  17. Economisch liberalisme • Vrijheid van economische actoren moet niet te veel ingeperkt worden, overheid moet terughoudend zijn • Meer behoudsgezind dan politiek liberalisme, vrijheid van ondernemen staat voorop, inclusief de daarbij horende sociale ongelijkheid • Adam Smith: grondlegger van het economisch liberalisme

  18. Adam Smith • Als alle actoren zich laten leiden door eigenbelang dan is dat goed voor de maatschappij • Ce n’est pas de la bienveillance du boucher, du marchand de bière et du boulanger que nous attendons notre dîner, mais bien du soin qu’ils apportent à leurs intérêts. Nous ne nous adressons pas à leur humanité, mais à leur égoïsme ; et ce n’est jamais de nos besoins que nous leur parlons, c’est toujours de leur avantage. » • Overheid moet geen rol spelen in de economie, dat gebeurt door de « onzichtbare hand » (de markt reguleert zichzelf) • Laissez-faire overheid – extreem in 19e eeuw – « nachtwakersstaat »

  19. 20 ste eeuw: diskrediet (economisch) liberalisme + heropleving (neo-liberalisme) • Discrediet van economisch liberalisme na WO II, heropleving in de jaren 70 en 80: neo-liberalisme • Ronald Reagan: « the state is not the solution but the problem » • Geen strakke scheidingslijn tussen economisch en filosofisch liberalisme, loopt vaak door elkaar • links of sociaal liberalisme (liberals) versus conservatief liberalisme

  20. SocialismeN: marxisme en sociaal-democratie • Socialisme (> sociare – verbinden) : gemeenschap staat centraal, mensen zijn sociale wezens, van gemeenschap gaat sterke kracht uit • Mensen kunnen samen gemeenschappelijke doelen nastreven, geloof in de maakbaarheid van de samenleving • Relatie tussen mensen is er één van samenwerking (itt competitie), samenwerking is moreel superieur • Klassen zijn centrale actoren in samenleving, niet individuen • Sociale gelijkheid = reële gelijkheid/in uitkomst (itt formele/bij de start) = voorwaarde voor samenwerking = voorwaarde voor vrijheid

  21. Marxisme verwijst naar werken van K. Marx en F. Engels • kapitalistische samenleving is gedoemd om te mislukken en zal ten ondergaan aan haar eigen contradicties , uitkomst: klasseloze maatschappij • De staat is een instrument in handen van de bourgeoisie om haar belangen te dienen en aan de macht te blijven • Deze staat moet omvergeworpen worden om een proletarische staat te creëren waar de productiemiddelen in handen zijn van de proletariërs • Proletarische staat is een voorlopige etappe richting socialisme: einde van de klassenstrijd – klassezloze maatschappij : een vereniging van mensen waar de vrije ontwikkeling van eenieder de voorwaarde is voor een vrije ontwikkeling van allen

  22. Paradox van het communisme: tegen de staat , maar enige toepassing zéér sterke staat • Itt tot Marx stelt de sociaal-democratische stroming dat het lot van de arbeiders geleidelijk kan verbeterd worden binnen het kapitalistisch systeem (Marx: omverwerping is noodzakelijk om lot van proletariërs te verbeteren) door deelname aan de macht en geleidelijke hervormingen; context democratisering • Sociaal-democratie/reformisme (rond 1890): herziening van de marxistische visie: getheoriseerd door Edward Bernstein (SPD, 1850-1932)

  23. Christen-democratie • In de 19e eeuw is de idee van een regering die in het kader van de democratie de leer van de kerk benadert niet vanzelfsprekend; kerk gaat nog uit van de goddelijke oorsprong van de macht; verandert ten tijde van democratisering • Christen-democratie pleit ervoor dat christelijke waarden en principes de leidraad zijn voor de politiek • Aanvankelijk nog weinig aandacht voor het sociale vraagstuk, dit verandert met de encycliek rerum novarum (1891) (opzoeken en afprinten): oproep tot vormen van christelijke arbeidsorganisaties • België modelstaat : verschillende christelijke organisatie werden gecreëerd

  24. Basisprincipes christen-democratie • Een beperkte staat, een subsidiaire staat: de staat komt tussen als niemand anders het kan doen (anti-etatisme) : • Verenigingen ipv staat (souvereniteit in eigen kring) • Lokale of regionale overheden ipv centrale overheid (federalisme) • De staat moet democratisch zijn • Personalisme: waardigheid van de menselijke persoon is hoogste goed, niet naleven van een ideologie • Tussenweg tussen kapitalisme en marxisme: sociaal gecorrigeerde economie; economie staat in dienste van mens en gemeenschap (anti-economisme) • Pragmatisme (consensus, compromis) op economisch vlak

  25. (Politiek) Ecologisme - Eind jaren ‘60-’70: meer en meer aandacht voor vragen mbt het leefmilieu – leefmilieu wordt gepolitiseerd • Waarom toen: petroleum crisis van 1973 (en keuze voor kern-energie); bewustwording mbt vervuiling; NAVO (= OTAN) beleid mbt kernwapens (stockering in Europa); Invloed van mei-68 (anti-autoritarisme) • Oorspronkelijk wantrouwig tav staat: staat verdringt de civiele maatschappij (A Gortz) • Evolutie naar minder negatieve houding; heden: filosofisch liberaal en socio-economisch interventionnisme • Verzet tegen de ideologie van de economische groei: economische groei is niet de oplossing maar een probleem: problemen voor eco-systeem en sociale gevolgen voor mens: notie van duurzame ontwikkeling (développement durable)

  26. Verdediger van post-materiele waarden • Onderscheid tussen antropocentrisch (mens staat centraal) en ecocentrisch (natuur staat centraal) ecologisme

  27. Conservatisme • negatief mensbeeld (itt liberalisme): mensen zijn zwakke, angstige wezens op zoek naar stabiliteit en zekerheid • reactie tegen de politieke, economische en sociale omwenteling op het einde van de 18e eeuw (Franse revolutie) • theoretische mijlpaal: Edmund Burkes ‘Reflection on the Revolution in France’: afschaffen van bestaande instellingen en tradities leidt tot kwaliteitsverlies • keert zich af van hervorming of revolutie en bepleit het conserveren van bestaande tradities; de staat moet « regeren met de handrem op » • mens maakt deel uit van een gemeenschap • samenleving is niet een maakbaar geheel dat door de samenleving kan worden hervormd, samenleving is een historisch gegroeid organisch geheel waar voorzichtig mee moet worden omgegaan

  28. samenleving wordt van nature gekenmerkt door een sociale hiërarchie, sociale gelijkheid is onmogelijk en onwenselijk; elites belichamen traditionele waarden en normen • (zwakke) mens heeft behoefte aan een staat die wetten/normen oplegt, anders dreigt moreel verval, wel moet die staat pragmatisch handelen zonder al te veel willen hervormen • partijen: vooral in angelsaksische wereld; conservatives (GB), republicans, in zekere zin ook christen-democratische partijen

  29. Extreem rechts populisme • ideologische tegenpool van het ecologisme als verdediger van post-materialistische waarden • extreem nationalisme: bewaren van identiteit van eigen groep staat voorop, niet altijd duidelijk wat men onder eigen identiteit verstaat, nadruk op afwijzen van vreemde invloeden • conservatief autoritarisme: belang recht en orde en traditionele waarden en normen • anti-establishment rethoriek: spreekbuis van wat het volk echt wil: elite is vervreemd van het volk (maar wat als ze er deel van uitmaken) • opvatting tov rol van de staat: ambivalent

  30. Anarchisme: ideale samenleving is zonder heersers, waar individuen vrij samenwerken en de samenleving zelf beheren; ideaal van orde zonder macht (Proudhon, Bakounin, Godwin) • Feminisme: gelijkheid vrouwen en mannen (liberaal/radicaal en gelijkheids vs verschil-feminisme) • Nationalisme: elke natie heeft recht op eigen politieke éénheid of tenminste een vorm van erkenning of autonomie; probleem: wie is de natie?

  31. Communautarisme: verzet tegen liberalisme, samenleving kan niet enkel functioneren door vrijwaren van individuele rechten, samenleving als waardengemeenschap (niet verwarren met etnisch communautarisme in franstalig politiek debat) • Fascisme: verzet tegen socialisme en liberalisme, verdediging van de nationale gemeenschap ook als ten koste van rechten van individu

  32. Debat over ‘einde van de ideologieën’ en ‘grote conflicten’ • Francis Fukuyama : “The End of History” (89-92): einde van de koude oorlog betekent einde van de ideologische evolutie van de mensheid • Samuel Huntington (93-96): “The Clash of Civilizations”: reactie op stelling van Fukuyama: cultuur en religie zullen belangrijkste bron van conflicten zijn na koude oorlog

More Related