370 likes | 551 Views
Hoe het idee groeide. Natuurwetenschappen werden gedomineerd door het christelijk denken. Bijbel bevatte alle kennis. De schepping zou als volgt hebben plaatsgevonden:. Dag 1 God scheidde licht en duisternis. Dag 2 God schiep het hemelgewelf, het uitspansel ,
E N D
Hoe het idee groeide • Natuurwetenschappen werden gedomineerd door het christelijk denken. Bijbel bevatte alle kennis
De schepping zou als volgt hebben plaatsgevonden: • Dag 1 God scheidde licht en duisternis. • Dag 2 God schiep het hemelgewelf, het uitspansel, • Dag 3 God liet het water samenvloeien. Voorts liet God zaadvormende planten en bomen ontkiemen. • Dag 4 God schiep de lichten aan het hemelgewelf, • Dag 5 God liet het water wemelen van levende wezens, en boven de aarde liet hij vogels vliegen. • Dag 6 God schiep de landdieren: het vee, kruipende dieren en wilde dieren. Vervolgens besloot God mensen te maken, naar zijn evenbeeld, om heerschappij te voeren over alle andere schepselen. Aan het eind van deze dag, na de schepping van de mens, staat er "God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. "
In de 18de eeuw leert men fossielen kennen. • Tegen het einde van de 18de eeuw was men ervan overtuigd dat het leven op aarde niet constant is, sommige soorten zijn uitgestorven.
Lamarck ontwikkelde een theorie. • Darwin ontwikkelde zijn theorie na zijn reis naar de Galapagos-eilanden. • Darwin was zeer behoedzaam over zijn theorie want hij besefte hoe ingrijpend ze was. • Hij schreef een vriend dat hij het gevoel had dat hij een moord moest bekennen.
Argumenten voor evolutie 1.1 Fossielen • paleontologen houden zich bezig met de studie van fossielen • fossiel = is een (versteend) overblijfsel van een organisme of een afdruk ervan.
1.1.1 Voorwaarden voor fossilisatie • organisme rot niet weg. • in moerassig gebied (geen zuurstof) • te koud • bedolven • organisme versteent • mineralen nemen de plaats in van de verschillende weefsels
1.1.2 Wat leren we van fossielen? • Er bestaan overgangsvormen.
De vogels zijn ontstaan uit de vroeger levende reptielen • vogel • vleugels • pluimen • hoornige snavel • reptiel • klein borstbeen • lange staart • geen holle beenderen • tanden
1.1.3 Evolutiereeksen Jonge fossielen meer overeenkomst met huidige levensvormen. Hoe ouder de fossielen hoe meer verschil. Ouderdomsbepaling met 14C of K-Ar -methode
Gidsfossielen • Ouderdom van fossielen • 14C-methode (tot 50 000jaar) • K-Ar –methode (halveringstijd = 109 jaar)
1. Argumenten voor evolutie 1.2 Argumenten uit de vgl anatomie
Homologe organen hebben hetzelfde bouwplan maar verschillende functie. • Wijst op verwantschap • Hebben een divergente evolutie ondergaan. • Analoge organen zien er gelijk uit omdat ze dezelfde functie hebben. Hebben convergente evolutie ondergaan • Wijst niet op verwantschap.
Argumenten voor evolutie • 1.3 argumenten uit de biochemie • Universele moleculen en evolutiepatronen wijzen op verwantschap. • Hemoglobine en DNA van verwante diersoorten verschilt weinig van elkaar.
Door gelijkenissen in het DNA te bestuderen kan met de graad van verwantschap tussen dieren afleiden. • Soms moet stamboom veranderd worden door de toenemende kennis over het DNA. • De indeling van de dieren gebeurt op grond van hun afstamming. (Cladistiek)
Linnaeus ordende de planten en dieren volgens hun bouw. • Waarom gelijken ze op elkaar? • Ze zijn verwant. • Nu heeft men de mogelijkheid om via DNA-onderzoek verwantschappen te bewijzen of te verwerpen.
Argumenten voor evolutie 1.4. Vergelijkendeembryologie • Embryo’s van uiteenlopende gewervelden gelijken zeer goed op elkaar. • Embryo’s doorlopen in versneld tempo de evolutie die de gewervelden hebben ondergaan. • In een vroeg stadium heeft een menselijk embryo kieuwspleten
Argumenten voor evolutie • 1.5. Geografische spreiding • Continentendrift zorgt voor speciale effecten. • Placentale zoogdieren zijn ontstaan toen Australië zich had afgezonderd van de rest van de continenten. • In Australië waren er geen placentale zoogdieren enkel buideldieren
2. Verklaring evolutie • 2.1 Theorie van Lamarck • 2.2 De theorie van Darwin
2.1 Lamarck • De omgeving verandert • Organismen passen zich aan aan de nieuwe omgeving door bepaalde eigenschappen of kenmerken te ontwikkelen en andere kenmerken te reduceren. • Deze aanpassingen zijn erfelijk.
2.2 Darwin • Charles Darwin studeerde geneeskunde en theologie. • Ook erg geinteresseerd in biologie en geologie • Gaat mee met de Beagle, een onderzoeksschip dat de eilanden van de Atlantische en de Stille oceaan aandoet. • Publiceert boek “On the origin of species by means of natural selection” (1859)
Variabiliteit en erfelijkheid • Individuen lijken op hun ouders maar er kunnen ook nieuwe (combinaties) eigenschappen ontstaan • Door mutatie • Door seksuele voortplanting
Overcapaciteit • Een individu heeft veel nakomelingen (meer dan er nodig zijn om soort in stand te houden • In theorie kan een koppel olifanten na 700 jaar 19 miljoen nakomelingen hebben……….En dan hebben we het niet eens over muizen.
Constantheid • Ondanks die overcapaciteit blijft het aantal dieren van een populatie redelijk constant
natuurlijke selectie • Struggle for life • Survival of het fittest • Het organisme dat het best is aangepast aan zijn omgeving heeft meer overlevingskans • De best aangepaste individuen hebben meer overlevingskans en meer nakomelingen die de goeie eigenschappen van hun ouders overerven.
Adaptatie • Dit leidt tot aanpassing aan het milieu. • Dit is adaptatie
Seksuele selectie • Mannetjes voeren strijd om zich te kunnen voortplanten. • Vrouwtjes kiezen het mannetje dat de beste indruk maakt. • Pauwenstaart (onpractische staart blijft bestaan) • Indrukwekkende geweien • Welbespraakt..intelligent.. Kunst. (hersenen ontwikkelen kost zeer veel energie)
Darwin versus Lamarck • Veranderingen die optreden tijdens het leven door aanpassing aan het milieu (=modificatie) zijn niet erfelijk. • De theorie van Darwin blijft overeind maar hier en daar zijn vervolledigingen aangebracht.
Voorbeelden • Industriëel melanisme • Sikkelcelanemie • Overerving van gedrag bij bijen.
Kin-selection = verwantschapsselectie • Altruistisch gedrag van bijen. • Hoe kan dit overerven als de werksters geen nakomelingen hebben. • Verklaring • Werksters zijn meer verwant met hun zuster, de koningin, dan met hun eigen nakomelingen. • (mannetje is n, werkster 2n)
Hoe ontstaan nieuwe soorten? • Te kleine populatie (genetische drift) • Isolatie (eilandtheorie) • Gedrag • Morfologie • ecologie • Door mutatie