100 likes | 315 Views
Nationale grootheden. Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg?. Je kunt in deze presentatie ‘ bladeren ’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit ga je met de pijltjestoets (of ). Werk alle sheets en voorbeelden rustig door.
E N D
Nationale grootheden Klik om verder te gaan
Hoe gebruik je deze uitleg? • Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. • Vooruit ga je met de pijltjestoets (of ). • Werk alle sheets en voorbeelden rustig door. • Als je iets niet meteen snapt kun je terug gaan naar een vorige uitleg met de pijltjestoets (of ). Klik om verder te gaan.
Nationale grootheden Nationaal inkomen = Y = inkomen dat de bevolking van één land in één jaar samen verdient. Nationaal product = W = totale productie van een land in één jaar. Toegevoegde waarde = TGW = toegevoegde waarde van bedrijven + overheid. Y = W = TGW = TGW bedrijven + TGW overheid
Nationale grootheden Nationaal inkomen/product tegen factorkosten (= loon + pacht + interest + huur + winst) + kostprijsverhogende belastingen (o.a.: BTW, accijnzen) • kostprijsverlagende subsidies Nationaal inkomen/product tegen marktprijzen
Nationale grootheden Binnenlands inkomen/product + saldo inkomens buitenland (ontvangen - betaalde inkomens buitenland) Nationaal inkomen/product
Nationale grootheden Toegevoegde waarde van bedrijven: Verkoopwaarde - verbruikte grond- en hulpstoffen (= inkoopwaarde) - diensten van derden (bijv. transport, verzekering) Toegevoegde waarde van bedrijven Toegevoegde waarde van de overheid: = ambtenarensalarissen
Nationale grootheden Berekening van het nationaal product/inkomen: a)ObjectieveMethode: De toegevoegde waarden van alle bedrijven en de overheid moeten bij elkaar worden opgeteld. (Netto) nationaal = toegevoegde waarde bedrijven + toegevoegde waarde overheid b)Subjectievemethode: De beloningen voor het ter beschikking stellen van de productiefactoren moeten bij elkaar worden opgeteld. (Netto) nationaal = loon + pacht + interest + huur + winst
Nationale grootheden Netto …………… (nationaal inkomen, product, toegevoegde waarde….) + afschrijvingen Bruto …………… (nationaal inkomen, product, toegevoegde waarde….)
Nationale grootheden Consumptie: = C het kopen van goederen (en diensten ) door gezinnen, consumenten. Besparingen: = S het deel van het inkomen dat niet wordt geconsumeerd (S = Y – B - C). Investeringen: = I het aanschaffen van kapitaalgoederen (door bedrijven/overheid).
Overheidsfinanciën EINDE