E N D
1. Toen zei een leraar: ’Spreek tot ons over onderwijzen’.
En hij zei:
’Geen mens kan je openbaren dan wat reeds half slapend in de dageraad van je kennis ligt.De leraar die in de schaduw van zijn tempel wandelt, te midden van zijn leerlingen, geeft niet van zijn wijsheid, maar veeleer van zijn geloof en zijn liefde.Zo hij inderdaad wijs is, nodigt hij je niet uit het huis van zijn wijsheid binnen te treden, maar leidt je naar de tempel van je eigen geest.De sterrenkundige mag je vertellen van zijn inzicht in de ruimte, maar hij kan je zijn inzicht niet geven.De musicus moge zingen over het ritme dat de ganse ruimte vervult, maar hij kan je niet het oor geven dat het ritme vasthoudt, noch de stem die het weerkaatst.Want het visioen van de ene mens leent zijn vleugelen niet aan een ander.Want zoals een ieder van ons alleen staat in Gods kennis, zo moet een iegelijk alleen zijn in zijn kennis van God en in zijn begrip van de aarde.’
Uit: ’De Profeet’, Kahlil Gibran
2. LEREN LEREN De maatschappij van vandaag en morgen = snel evoluerende complexe informatiemaatschappij.
Eén van de voornaamste opdrachten van de school is dan ook kinderen voor te bereiden tot een zinvolle integratie in die maatschappij.
Hoe? kinderen kennis en vaardigheden op bepaalde domeinen te verwerven,
maar ze dienen ook te leren hoe ze die kennis en vaardigheden het best verwerven.
Met andere woorden: hoe ze leren leren.
Dit is dé boodschap die elke school de dag vandaag meer dan ooit meekrijgt.
Deze verwachtingen naar de school toe staan eveneens opgelijst bij de overkoepelende eindtermen ‘leren leren’.
3 ISB’s leren leren opzetten
leidraad vanuit de begeleiding omvat de drie ISB’s De maatschappij van vandaag en morgen = snel evoluerende complexe informatiemaatschappij.
Eén van de voornaamste opdrachten van de school is dan ook kinderen voor te bereiden tot een zinvolle integratie in die maatschappij.
Hoe? kinderen kennis en vaardigheden op bepaalde domeinen te verwerven,
maar ze dienen ook te leren hoe ze die kennis en vaardigheden het best verwerven.
Met andere woorden: hoe ze leren leren.
Dit is dé boodschap die elke school de dag vandaag meer dan ooit meekrijgt.
Deze verwachtingen naar de school toe staan eveneens opgelijst bij de overkoepelende eindtermen ‘leren leren’.
3 ISB’s leren leren opzetten
leidraad vanuit de begeleiding omvat de drie ISB’s
4. ISB februari 2005
Gezien een kind als lerende centraal staat in een verwachtingsvolle maatschappij, zullen wij vooraf schetsen wat leren inhoudt en wat de kenmerken van het leren zijn, alsook welke factoren het leren bij kinderen kunnen beïnvloeden.
Vertrekkend vanuit ‘leren’ komen we tot ‘leren leren’.
Leren leren is een proces waar het lerende kind een actieve inbreng heeft.
Bij het leren leren wordt een kind bewust van zijn eigen leerstijl. Door het toepassen van strategieën om kennis te verwerven en problemen op te lossen zal het lerende kind ervaringen en kennis opdoen hoe het best leert. Vanuit die ervaringen kan het kind bij problemen betere strategieën gebruiken om zo te komen tot betere leerhoudingen en –attitudes.
In deze ISB zullen we het hebben over het lerende kind zelf. We doen dit aan de hand van drie stappen. Op hun beurt verwijzen die fasen naar de overkoepelende eindtermen van leren leren:
Fase 1: de fase van de leerhoudingen. In dit stuk wordt de klemtoon gelegd op activiteiten waardoor kinderen zichzelf leren kennen.
Fase 2: de fase van de regulering. We leggen de klemtoon op het werken volgens bepaalde stappen. De zelfinstructiemethode van Meichenbaum wordt als uitgangspunt genomen.
Fase 3: de fase van de uitvoering. In deze fase komt de klemtoon op het integreren van de zelfinstructiemethode van Meichenbaum in verschillende situaties.
??????
ISB maart 2005 (2-daagse directeurs)
Ieders vermogen tot leren, ieders leerbekwaamheid is ontwikkelbaar. Daardoor heeft de school de opdracht dat vermogen te helpen ontwikkelen. Het leren leren wordt in het doelenpakket opgenomen en het krijgt daar een belangrijke plaats. De school als organisatie ondersteunt de leerkrachten zodat die leerkrachten gezamenlijk en vanuit een gelijkgerichtheid het leren van de kinderen ondersteunen. Hoe een school hierin kan slagen wordt behandeld in deze tweede ISB.
Tevens mogen we niet uit het oog verliezen dat de school hierin ondersteund kan worden door de pedagogische begeleidingsdienst en het VVKBaO. Daarnaast kunnen de ouders en het CLB voor het kind, de school en de scholengemeenschap een nabije partner zijn.
???????
ISB september 2005
Een baby leert, een kleuter leert, volwassenen leren. Iedereen leert en dit in heel verschillende situaties. Niemand kan leren in de plaats van een ander. Iedereen heeft zijn eigen leren in handen. Maar elke leerder kan begeleid worden om beter te leren. Op school gebeurt dit op de eerste plaats door de leerkracht. Hoe een leerkracht het lerende kind kan ondersteunen om een betere leerder te worden, wordt het thema van de derde ISB. ISB februari 2005
Gezien een kind als lerende centraal staat in een verwachtingsvolle maatschappij, zullen wij vooraf schetsen wat leren inhoudt en wat de kenmerken van het leren zijn, alsook welke factoren het leren bij kinderen kunnen beïnvloeden.
Vertrekkend vanuit ‘leren’ komen we tot ‘leren leren’.
Leren leren is een proces waar het lerende kind een actieve inbreng heeft.
Bij het leren leren wordt een kind bewust van zijn eigen leerstijl. Door het toepassen van strategieën om kennis te verwerven en problemen op te lossen zal het lerende kind ervaringen en kennis opdoen hoe het best leert. Vanuit die ervaringen kan het kind bij problemen betere strategieën gebruiken om zo te komen tot betere leerhoudingen en –attitudes.
In deze ISB zullen we het hebben over het lerende kind zelf. We doen dit aan de hand van drie stappen. Op hun beurt verwijzen die fasen naar de overkoepelende eindtermen van leren leren:
Fase 1: de fase van de leerhoudingen. In dit stuk wordt de klemtoon gelegd op activiteiten waardoor kinderen zichzelf leren kennen.
Fase 2: de fase van de regulering. We leggen de klemtoon op het werken volgens bepaalde stappen. De zelfinstructiemethode van Meichenbaum wordt als uitgangspunt genomen.
Fase 3: de fase van de uitvoering. In deze fase komt de klemtoon op het integreren van de zelfinstructiemethode van Meichenbaum in verschillende situaties.
??????
ISB maart 2005 (2-daagse directeurs)
Ieders vermogen tot leren, ieders leerbekwaamheid is ontwikkelbaar. Daardoor heeft de school de opdracht dat vermogen te helpen ontwikkelen. Het leren leren wordt in het doelenpakket opgenomen en het krijgt daar een belangrijke plaats. De school als organisatie ondersteunt de leerkrachten zodat die leerkrachten gezamenlijk en vanuit een gelijkgerichtheid het leren van de kinderen ondersteunen. Hoe een school hierin kan slagen wordt behandeld in deze tweede ISB.
Tevens mogen we niet uit het oog verliezen dat de school hierin ondersteund kan worden door de pedagogische begeleidingsdienst en het VVKBaO. Daarnaast kunnen de ouders en het CLB voor het kind, de school en de scholengemeenschap een nabije partner zijn.
???????
ISB september 2005
Een baby leert, een kleuter leert, volwassenen leren. Iedereen leert en dit in heel verschillende situaties. Niemand kan leren in de plaats van een ander. Iedereen heeft zijn eigen leren in handen. Maar elke leerder kan begeleid worden om beter te leren. Op school gebeurt dit op de eerste plaats door de leerkracht. Hoe een leerkracht het lerende kind kan ondersteunen om een betere leerder te worden, wordt het thema van de derde ISB.
5. Wat is leren?
Leren is een actief proces waardoor in samenwerking met de omgeving min of meer duurzame veranderingen in de gedragsmogelijkheden van het kind ontstaan waarbij het geleerde nadien efficiënt toegepast wordt in situaties die enigszins afwijken van de oorspronkelijke leersituatie.
Dit leren kan zowel behoren tot het cognitief, het dynamisch-affectief als het psycho-motorisch domein.
Kenmerken van het lerende kind
Een kind dat wil leren heeft tijd nodig om te leren. Die tijd is afhankelijk van de aanleg dat het kind meekreeg bij zijn geboorte.
Het moet zichzelf ook de tijd willen geven om te leren. Het moet zichzelf de tijd gunnen zodat het zijn bekwaamheden verder kan uitbouwen.
Het kind moet willen leren. Is het voldoende gemotiveerd om te leren?
Is zijn belangstelling groot genoeg? Hoe ver reikt zijn inzet? Hoe groot is zijn wil om volhoudend met iets bezig te zijn?
Het kind moet willen leren zodat het zijn bekwaamheden, zijn gemotiveerd zijn, zijn wil en inzet tot leren, verder kan uitbouwen.
?Deze kenmerken beïnvloeden rechtstreeks het leerproces van het lerende kind.
De leerkrachtenkenmerken en –attitudes
De vakbekwaamheid, de begeleidingsstijl van leerkrachten zijn van directe invloed op het leerproces van de kinderen.
De klasorganisatie en hoe een leerkracht omgaat met de leertijd, met orde en afspraken, met een krachtige leeromgeving zijn hierbij erg belangrijk.
Daarnaast moet een leerkracht vakdidactisch onderlegd zijn. Hij moet goed, gestructureerd onderricht kunnen geven met aangepaste instructies voor al zijn kinderen.
Zijn begeleidingsstijl is van invloed op het leerproces. Is er een positief klasklimaat? Voelen de kinderen zich ‘goed’ in de klas? Voelt elk kind zich persoonlijk aangesproken door de leerkracht? Koestert de leerkracht voor elk van zijn kinderen hoge verwachtingen? Volgt de leerkracht zijn kinderen op?
Een leerkracht die zichzelf voortdurend wil bekwamen en ontwikkelen zal zijn onderwijsstijl trachten af te stemmen op de noden van zijn klasgroep. Hij staat open voor vernieuwingen en tracht zelf zijn onderwijscompetenties uit te bouwen.
Een leerkracht die zijn eigen manier van lesgeven en begeleiden evalueert en bijstuurt kan zo het leerproces van zijn kinderen beïnvloeden en bevorderen.
? De leerkrachtenkenmerken en –attitudes beïnvloeden rechtstreeks het leerproces van de kinderen.
Het leerproces
Zowel de kenmerken van het lerende kind als de leerkrachtenkenmerken beïnvloeden rechtstreeks het leerproces van de kinderen.
Gezien elk kind zijn eigen leren in handen heeft, is het belangrijk dat leerkrachten hun onderwijs-en begeleidingsstijl afstemmen op de kenmerken van het lerende kind. Uiteindelijk is het het kind zelf dat het leerresultaat boekt.
Wat is leren?
Leren is een actief proces waardoor in samenwerking met de omgeving min of meer duurzame veranderingen in de gedragsmogelijkheden van het kind ontstaan waarbij het geleerde nadien efficiënt toegepast wordt in situaties die enigszins afwijken van de oorspronkelijke leersituatie.
Dit leren kan zowel behoren tot het cognitief, het dynamisch-affectief als het psycho-motorisch domein.
Kenmerken van het lerende kind
Een kind dat wil leren heeft tijd nodig om te leren. Die tijd is afhankelijk van de aanleg dat het kind meekreeg bij zijn geboorte.
Het moet zichzelf ook de tijd willen geven om te leren. Het moet zichzelf de tijd gunnen zodat het zijn bekwaamheden verder kan uitbouwen.
Het kind moet willen leren. Is het voldoende gemotiveerd om te leren?
Is zijn belangstelling groot genoeg? Hoe ver reikt zijn inzet? Hoe groot is zijn wil om volhoudend met iets bezig te zijn?
Het kind moet willen leren zodat het zijn bekwaamheden, zijn gemotiveerd zijn, zijn wil en inzet tot leren, verder kan uitbouwen.
?Deze kenmerken beïnvloeden rechtstreeks het leerproces van het lerende kind.
De leerkrachtenkenmerken en –attitudes
De vakbekwaamheid, de begeleidingsstijl van leerkrachten zijn van directe invloed op het leerproces van de kinderen.
De klasorganisatie en hoe een leerkracht omgaat met de leertijd, met orde en afspraken, met een krachtige leeromgeving zijn hierbij erg belangrijk.
Daarnaast moet een leerkracht vakdidactisch onderlegd zijn. Hij moet goed, gestructureerd onderricht kunnen geven met aangepaste instructies voor al zijn kinderen.
Zijn begeleidingsstijl is van invloed op het leerproces. Is er een positief klasklimaat? Voelen de kinderen zich ‘goed’ in de klas? Voelt elk kind zich persoonlijk aangesproken door de leerkracht? Koestert de leerkracht voor elk van zijn kinderen hoge verwachtingen? Volgt de leerkracht zijn kinderen op?
Een leerkracht die zichzelf voortdurend wil bekwamen en ontwikkelen zal zijn onderwijsstijl trachten af te stemmen op de noden van zijn klasgroep. Hij staat open voor vernieuwingen en tracht zelf zijn onderwijscompetenties uit te bouwen.
Een leerkracht die zijn eigen manier van lesgeven en begeleiden evalueert en bijstuurt kan zo het leerproces van zijn kinderen beïnvloeden en bevorderen.
? De leerkrachtenkenmerken en –attitudes beïnvloeden rechtstreeks het leerproces van de kinderen.
Het leerproces
Zowel de kenmerken van het lerende kind als de leerkrachtenkenmerken beïnvloeden rechtstreeks het leerproces van de kinderen.
Gezien elk kind zijn eigen leren in handen heeft, is het belangrijk dat leerkrachten hun onderwijs-en begeleidingsstijl afstemmen op de kenmerken van het lerende kind. Uiteindelijk is het het kind zelf dat het leerresultaat boekt.
6. 1 Fase van de leerhoudingen
Wat?
= fase waarbij het kind zijn eigen houdingen en overtuigingen, zijn eigen mogelijkheden en beperkingen leert kennen (metacognitie). Wat wordt onder leerhouding begrepen?
Fase waarbij het kind zijn eigen houdingen en overtuigingen, zijn eigen mogelijkheden en beperkingen leert kennen (metacognitie). Wat wordt onder leerhouding begrepen?
Fase waarbij het kind zijn eigen houdingen en overtuigingen, zijn eigen mogelijkheden en beperkingen leert kennen (metacognitie).
7. 1 Fase van de leerhoudingen Hoe?
Door voort te bouwen op:
reflecties over het leren,
ervaringen bij het zelf reguleren en uitvoeren van het leerproces Hoe werken aan een leerhouding?
Door voort te bouwen op reflecties over het leren en op de ervaringen bij het zelf reguleren en uitvoeren van het leerproces. Hoe werken aan een leerhouding?
Door voort te bouwen op reflecties over het leren en op de ervaringen bij het zelf reguleren en uitvoeren van het leerproces.
8. 1 Fase van de leerhoudingen Sleutelvragen:
Wie ben ik?
Waarin ben ik ‘slim’?
Wat doe ik graag?
Wat kan ik goed/minder goed?
Wat vind ik interessant, boeiend?
Hoe leer ik het gemakkelijkst?
Hoe is mijn werkhouding?
Waarmee heb ik het moeilijk?
Welke werkpunten kan ik voor mezelf definiëren? … Sleutelvragen
Wie ben ik?
Waarin ben ik “slim”?
Wat doe ik graag?
Wat kan ik goed/minder goed?
Wat vind ik interessant/boeiend?
Hoe is mijn werkhouding?
Waarmee heb ik het moeilijk?
Welke werkpunten kan ik voor mezelf definiëren?
Hoe leer ik het gemakkelijkst?Sleutelvragen
Wie ben ik?
Waarin ben ik “slim”?
Wat doe ik graag?
Wat kan ik goed/minder goed?
Wat vind ik interessant/boeiend?
Hoe is mijn werkhouding?
Waarmee heb ik het moeilijk?
Welke werkpunten kan ik voor mezelf definiëren?
Hoe leer ik het gemakkelijkst?
9. Verschillende intelligenties Verbaal-linguïstisch [woord-slim]
Logisch-mathematisch [getal-slim])
Visueel-ruimtelijk [beeld-slim]
Tactiel-motorisch [lichaam-slim]
Muzikaal [muziek-slim]
Naturalistisch-ecologisch [natuur-slim]
Interpersoonlijk [mens-slim]
Intrapersoonlijk [zelf-slim]
Existentieel [zin-slim] Verwijzen naar bijlage 1 en 2
Voor Gardner is de lijst met de verschillende intelligenties niet een zomaar willekeurig bij elkaar geraapt rijtje ideeën. Hij heeft zijn verdeling in meerdere intelligenties ook onderbouwd met criteria. Het is dus mogelijk dat er in de toekomst nog andere vormen kunnen worden ontdekt. Iets kan pas een vorm van intelligentie worden genoemd als het aan vastgestelde criteria voldoet:
Er is een gebied in de hersenen dat aanwijsbaar actief is als deze vorm in gebruik is. Dit is dan anders dan bij andere personen. Dit zou bij hersenbeschadiging in het specifieke gebied dan ook merkbaar zijn (uitval).
Er zijn mentaal gehandicapten met opvallend betekenisvol gedrag op een deelgebied. Een deel van de intellectuele capaciteiten blijft in tact bij een geestelijk handicapte
Er moet een benoembare reeks handelingen zijn. Een reeks of een proces
Er moet een ontwikkelingsgeschiedenis zichtbaar zijn. Een groei van eenvoudige naar complexe mogelijkheden en uitingen op het gebied van die intelligentie. De persoon leertë
Er moet een evolutionair traject bestaan. Het organisme ontwikkelt zich. Het organisme ontwikkelt vaardigheden en mogelijkheden door generaties heen
Er moet ondersteuning zijn vanuit experimenteel onderzoek
Er moet ondersteuning voor het idee zijn vanuit de psychometrie
Gedachten over een evt. nieuwe intelligentie moeten te vatten zijn in een of ander symboolsysteem. Het moet begrijpelijk en overdraagbaar zijn. Wat je doet moet te beschrijven en vast te leggen zijn.
Binnen een intelligentie zijn voorbeelden bekend van het bestaan van uitzonderlijke individuen, van wonderkinderen en genieën in dat gebied.
Verwijzen naar bijlage 1 en 2
Voor Gardner is de lijst met de verschillende intelligenties niet een zomaar willekeurig bij elkaar geraapt rijtje ideeën. Hij heeft zijn verdeling in meerdere intelligenties ook onderbouwd met criteria. Het is dus mogelijk dat er in de toekomst nog andere vormen kunnen worden ontdekt. Iets kan pas een vorm van intelligentie worden genoemd als het aan vastgestelde criteria voldoet:
Er is een gebied in de hersenen dat aanwijsbaar actief is als deze vorm in gebruik is. Dit is dan anders dan bij andere personen. Dit zou bij hersenbeschadiging in het specifieke gebied dan ook merkbaar zijn (uitval).
Er zijn mentaal gehandicapten met opvallend betekenisvol gedrag op een deelgebied. Een deel van de intellectuele capaciteiten blijft in tact bij een geestelijk handicapte
Er moet een benoembare reeks handelingen zijn. Een reeks of een proces
Er moet een ontwikkelingsgeschiedenis zichtbaar zijn. Een groei van eenvoudige naar complexe mogelijkheden en uitingen op het gebied van die intelligentie. De persoon leertë
Er moet een evolutionair traject bestaan. Het organisme ontwikkelt zich. Het organisme ontwikkelt vaardigheden en mogelijkheden door generaties heen
Er moet ondersteuning zijn vanuit experimenteel onderzoek
Er moet ondersteuning voor het idee zijn vanuit de psychometrie
Gedachten over een evt. nieuwe intelligentie moeten te vatten zijn in een of ander symboolsysteem. Het moet begrijpelijk en overdraagbaar zijn. Wat je doet moet te beschrijven en vast te leggen zijn.
Binnen een intelligentie zijn voorbeelden bekend van het bestaan van uitzonderlijke individuen, van wonderkinderen en genieën in dat gebied.
10. Verschillende leerstijlen (Kolb) De doener
De bezinner (de dromer)
De denker
De beslisser Verwijzen bijlage 3 en 4
Iedereen leert anders. Het ene kind leert het liefst al doende. Het andere kind zit het liefst met zijn neus in de boeken of zoekt op het internet antwoorden op vragen die het zichzelf stelt.
Iedereen ontwikkelt zijn favoriete leerstijl. En toch kunnen we stellen dat in iedereen een dromer, een beslisser, een doener en een denker zit.
De bezinner
De bezinner kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen. Een bezinner leert het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen.
Sommige bezinners twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. Door zijn fantasie en inleving legt de bezinner snel verbanden tussen verschillende situaties. Bezinners maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig.
De beslisser
De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert.
De doener
De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij horen. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich gemakkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij over tot actie zonder na te denken. Voor een doener is het niet altijd even gemakkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden.
De denker
De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij voornamelijk naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze leren het best uit boeken en voordrachten. Ze leggen graag relaties met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid en wanorde.
Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten.
Info: http://www.isisvo.nl/breed.asp?item=432
Verwijzen bijlage 3 en 4
Iedereen leert anders. Het ene kind leert het liefst al doende. Het andere kind zit het liefst met zijn neus in de boeken of zoekt op het internet antwoorden op vragen die het zichzelf stelt.
Iedereen ontwikkelt zijn favoriete leerstijl. En toch kunnen we stellen dat in iedereen een dromer, een beslisser, een doener en een denker zit.
De bezinner
De bezinner kijkt aandachtig hoe anderen een probleem aanpakken. Eerst goed kijken, dan pas zelf aan de slag gaan. De dromer kan zich goed inleven in verschillende situaties en kan een probleem vanuit vele standpunten bekijken. Daardoor ziet hij vaak vele oplossingen. Een bezinner leert het beste als hij de tijd krijgt om na te denken: eerst nadenken, dan pas doen.
Sommige bezinners twijfelen vaak en komen soms langzaam tot een besluit. Ze zijn voorzichtig en nemen weinig risico’s. Door zijn fantasie en inleving legt de bezinner snel verbanden tussen verschillende situaties. Bezinners maken en bedenken graag, maar hebben daar tijd en ruimte voor nodig.
De beslisser
De beslisser hakt graag knopen door. Hij plant een taak en voert die uit. De theorie interesseert hem niet zo, wel de oplossing voor het probleem. De beslisser voelt zich goed als het stappenplan, de leerroute, mooi uitgetekend voor hem ligt en hij stap na stap tot het resultaat kan komen. Door zijn gedrevenheid handelt een beslisser soms opdrachten te snel af. Een beslisser leert het meest als hij de kans krijgt om zaken uit te proberen en te oefenen onder begeleiding van een expert.
De doener
De doener wil vooral ervaringen opdoen en experimenteren. Als hij ergens aan begint, wil hij resultaten zien. De doener wil overal aan meedoen en erbij horen. Hij werkt graag samen met anderen. Hij schiet snel in actie en probeert ook anderen mee te trekken. Een doener kan zich gemakkelijk aanpassen aan nieuwe situaties en onverwachte omstandigheden. De doener wil vlug resultaat. Soms is hij ongeduldig en gaat hij over tot actie zonder na te denken. Voor een doener is het niet altijd even gemakkelijk om hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden.
De denker
De denker stelt graag onderzoekende vragen. Hij voornamelijk naar wat gebeurt en probeert tot algemene regels te komen. Een denker is goed in logisch denken en redeneren. Denkers zijn meestal nauwkeurig en werken nauwgezet. Maar ze willen ook ruimte om creatief om te gaan met hun ideeën. Ze leren het best uit boeken en voordrachten. Ze leggen graag relaties met de kennis die ze al hebben. Denkers kunnen niet goed tegen onzekerheid en wanorde.
Ze vragen zelden hulp aan anderen. Soms komen ze met ideeën die ze nooit in de praktijk kunnen omzetten.
Info: http://www.isisvo.nl/breed.asp?item=432
11. Wat vertellen de eindtermen? Eindterm 6: 1 nauwkeurigheid (orde, afspraken)
2 efficiëntie bij materiaal
3 zelfstandigheid
4 zelfvertrouwen
5 weerbaarheid
6 openheid
7 kritische zin
12. Ken je zelf ! Bedenk activiteiten waarbij kinderen zichzelf leren kennen.
Jongste kleuters:
Oudste kleuters:
1ste graad:
2de graad:
3de graad:
Denk aan enquête, leergesprek, kind van de week,…Denk aan enquête, leergesprek, kind van de week,…
13. 2 Fase van de regulering Is de fase van het zichzelf sturen
kinderen kunnen hun eigen leer- en denkprocessen plannen, bewaken, controleren en bijsturen.
= goed plannen en organiseren
= respecteren van de planning
= nagaan of het resultaat bereikt wordt
= bijsturen van hun leerproces. Wat wordt onder deze fase begrepen?
Dit is de fase van het zichzelf sturen. Bij het leren leren is het belangrijk dat kinderen hun eigen leer- en denkprocessen kunnen plannen, bewaken, controleren en bijsturen. Dit betekent dat ze hun activiteiten goed plannen en organiseren, dat ze erop toezien dat ze hun planning respecteren, dat ze nagaan of het resultaat bereikt wordt en dat ze hun leerproces zo nodig bijsturen. Wat wordt onder deze fase begrepen?
Dit is de fase van het zichzelf sturen. Bij het leren leren is het belangrijk dat kinderen hun eigen leer- en denkprocessen kunnen plannen, bewaken, controleren en bijsturen. Dit betekent dat ze hun activiteiten goed plannen en organiseren, dat ze erop toezien dat ze hun planning respecteren, dat ze nagaan of het resultaat bereikt wordt en dat ze hun leerproces zo nodig bijsturen.
14. Plannen, bewaken, controleren en bijsturen: vier stappen - stappenplan Voor ik iets doe
stap 1: Ik denk: wat moet ik doen?
stap2: Ik plan: hoe ga ik het doen?
Terwijl ik iets doe
stap 3: Ik voer mijn plan uit: ik doe mijn werk!
Nadat ik iets heb gedaan
stap 4: Ik evalueer en verwerk: ik ben klaar. Wat vind ik ervan? In deze fase nemen we de zelfinstructiemethode van Meichenbaum als uitgangspunt. Deze methode is een cognitieve methode die kinderen leert om bewust de eigen handelingen te sturen.
De zelfinstructiemethode van Meichenbaum is gebaseerd op het doorlopen van vier stappen:
Voor ik iets doe:
Stap 1: Ik denk: Wat moet ik doen?
Stap 2: Ik plan: Hoe ga ik het doen?
Terwijl ik iets doe:
Stap 3: Ik voer mijn plan uit: ik doe mijn werk!
Nadat ik iets heb gedaan:
Stap 4: Ik evalueer en verwerk; ik ben klaar. Wat vind
ik ervan? In deze fase nemen we de zelfinstructiemethode van Meichenbaum als uitgangspunt. Deze methode is een cognitieve methode die kinderen leert om bewust de eigen handelingen te sturen.
De zelfinstructiemethode van Meichenbaum is gebaseerd op het doorlopen van vier stappen:
Voor ik iets doe:
Stap 1: Ik denk: Wat moet ik doen?
Stap 2: Ik plan: Hoe ga ik het doen?
Terwijl ik iets doe:
Stap 3: Ik voer mijn plan uit: ik doe mijn werk!
Nadat ik iets heb gedaan:
Stap 4: Ik evalueer en verwerk; ik ben klaar. Wat vind
ik ervan?
15. Schema: 4 stappen – 3 fasen Deze vier stappen kunnen schematisch worden voorgesteld. Naargelang de leeftijd van het kind kan dit schema afbeeldingen (bvb. beertjes), kernwoorden en vraagjes bevatten. Naarmate het kind ouder wordt, wordt dit schema soberder. Het is de bedoeling dat doorheen de basisschool hetzelfde stramien wordt aangehouden. Tevens is het wenselijk dat andere heuristieken en oplosstrategieën worden geënt op dit schema.
Denken we aan de oplosstrategieën bij de wiskundige toepassingen of de schrijfstrategiekaart.
Het werken met een basisschema schept meer overzicht en duidelijkheid voor de kinderen.Deze vier stappen kunnen schematisch worden voorgesteld. Naargelang de leeftijd van het kind kan dit schema afbeeldingen (bvb. beertjes), kernwoorden en vraagjes bevatten. Naarmate het kind ouder wordt, wordt dit schema soberder. Het is de bedoeling dat doorheen de basisschool hetzelfde stramien wordt aangehouden. Tevens is het wenselijk dat andere heuristieken en oplosstrategieën worden geënt op dit schema.
Denken we aan de oplosstrategieën bij de wiskundige toepassingen of de schrijfstrategiekaart.
Het werken met een basisschema schept meer overzicht en duidelijkheid voor de kinderen.
16. Hoe ermee omgaan? verbale ondersteuning
visuele ondersteuning
model staan bij integratie
17. verbale ondersteuning Om het denkproces bewust te sturen wordt taal gebruikt om de 4 stappen te ondersteunen:
1 Wat moet ik doen?
2 Hoe ga ik het doen?
3 Ik doe mijn werk.
4 Ik kijk na. Om het denkproces bewust te kunnen sturen wordt ‘taal’ gebruikt ter ondersteuning van de vier stappen:
“Wat moet ik doen?”
“Hoe ga ik dat doen?”
“Ik doe mijn werk”
“Ik kijk na”
Verbaliseren betekent echter méér dan 4 zinnetjes… Het kind zal leren zijn gehele denken in al zijn stappen te verwoorden.Taal brengt al vanzelf structuur in het denken: je kan namelijk geen twee dingen tegelijk zeggen! Hardop meespreken geeft de leerkracht ook de gelegenheid het denkproces van het kind mee te volgen, eventuele fouten vroegtijdig op te sporen en juister te duiden.Om het denkproces bewust te kunnen sturen wordt ‘taal’ gebruikt ter ondersteuning van de vier stappen:
“Wat moet ik doen?”
“Hoe ga ik dat doen?”
“Ik doe mijn werk”
“Ik kijk na”
Verbaliseren betekent echter méér dan 4 zinnetjes… Het kind zal leren zijn gehele denken in al zijn stappen te verwoorden.Taal brengt al vanzelf structuur in het denken: je kan namelijk geen twee dingen tegelijk zeggen! Hardop meespreken geeft de leerkracht ook de gelegenheid het denkproces van het kind mee te volgen, eventuele fouten vroegtijdig op te sporen en juister te duiden.
18. Verbale ondersteuning Opdracht: welke summiere leerlijn kan je voor 2,5 – 12 jarigen m.b.t. verbale ondersteuning uitbouwen?
20. visuele ondersteuning elke stap wordt niet alleen door taal ondersteund, maar ook met pictogrammen Behalve door taal wordt elke fase ondersteund door tekeningen, waarvan de meest bekende 'de 4 beertjes' zijn. Die kunnen uiteraard vervangen worden door samsons, robots, dinosaurussen, konijntjes, Een kind dat snel afgeleid is, heeft het vooral moeilijk met auditief aangeboden informatie. Een tekst, een versje, een schema, een tekening werken ondersteunend en dikwijls als alarm:" Oh, ja dat mag ik niet vergeten!“
De twee kubussen zijn uitgewerkt door de Vrije Basisschool ‘De Revinze’ te Torhout.Behalve door taal wordt elke fase ondersteund door tekeningen, waarvan de meest bekende 'de 4 beertjes' zijn. Die kunnen uiteraard vervangen worden door samsons, robots, dinosaurussen, konijntjes, Een kind dat snel afgeleid is, heeft het vooral moeilijk met auditief aangeboden informatie. Een tekst, een versje, een schema, een tekening werken ondersteunend en dikwijls als alarm:" Oh, ja dat mag ik niet vergeten!“
De twee kubussen zijn uitgewerkt door de Vrije Basisschool ‘De Revinze’ te Torhout.
21. STAPPENPLAN: beren van Meichenbaum stap 1 ……………… Wat?
WAT moet ik precies doen, kennen, kunnen?
Wat verwachten mama, papa, oma, de juf, de meester… van mij?
Wat wil ik te weten komen?
Wat…? Hoe kan dit worden gevisualiseerd in een school? LEERLIJN:
Kleuterklas ? 1ste leerjaar: afbeelding van de beren.
Hoe kan dit worden gevisualiseerd in een school? LEERLIJN:
Kleuterklas ? 1ste leerjaar: afbeelding van de beren.
22. STAPPENPLAN: beren van Meichenbaum stap 2 ……………… Hoe?
HOE ga ik dat aanpakken?
Wat doe ik eerst, wat dan?
Hoeveel tijd heb ik nodig? Hoeveel tijd heb ik?
Hoe vind ik de sleutel-woorden?
Hoe vind ik de bronnen?
23. STAPPENPLAN: beren van Meichenbaum stap 3 ………… Ik doe!
Ben ik goed bezig?
Heb ik dit nodig?
Hoe verwerk ik dit?
24. STAPPENPLAN: beren van Meichenbaum stap 4 ……………… OK?
Heb ik mijn taak goed uitgevoerd?
Deed ik wat gevraagd werd?
Hoe loste ik het op?
Kan ik het nu?
Waar zit het nog niet goed?
25. 2de leerjaar ? 4de leerjaar: de beren worden in een schema geplaatst. Een basiskaart ontstaat!
2de leerjaar ? 4de leerjaar: de beren worden in een schema geplaatst. Een basiskaart ontstaat!
26. 2de graad: de basiskaart wordt uitgebreid met heuristieken.
2de graad: de basiskaart wordt uitgebreid met heuristieken.
27. BASISKAART, uitgebreid - voorbeeld 2
Bron: Leren leren is… Averbode educatief Basiskaart zoals die gebruikt wordt in de map ‘Leren leren is…’, uitgegeven door Averbode EducatiefBasiskaart zoals die gebruikt wordt in de map ‘Leren leren is…’, uitgegeven door Averbode Educatief
28. 3de graad: volgens het probleem bouwen de leerlingen hun eigen uitgebreide basiskaart op.3de graad: volgens het probleem bouwen de leerlingen hun eigen uitgebreide basiskaart op.
29. Opdracht Hoe worden de stappen in jouw school gevisualiseerd? Plenum opdracht !!
Aan elkaar uitwisselen.
Tonen van voorbeelden uit scholen.
Wat en Oké: figuren gebruikt in de nieuwe methode ‘Tijd voor Taal’
Vraagtekenventje: methode Averbode
Beren van…
De principes van het reguleren wordt (eindelijk) toegepast in de nieuwe methodes voor de basisschool. Plenum opdracht !!
Aan elkaar uitwisselen.
Tonen van voorbeelden uit scholen.
Wat en Oké: figuren gebruikt in de nieuwe methode ‘Tijd voor Taal’
Vraagtekenventje: methode Averbode
Beren van…
De principes van het reguleren wordt (eindelijk) toegepast in de nieuwe methodes voor de basisschool.
30. De denkstappen kunnen ook in kubusvorm worden gevisualiseerd. Hier een voorbeeld met de beertjes en een voorbeeld met Suske. Staat het groene vlak bovenaan dan geven de kinderen de boodschap: ‘Ik begrijp de opdracht en kan alleen verder’. Staat het rode vlak bovenaan dan geven de kinderen te kennen: ‘Ik heb hulp nodig’.
Dit materiaal werd ontwikkeld door Bernard Burggraeve, lkr. 5de leerjaar lagere school, koffiestraat, Heule.
Voorstellen van allerlei voorbeelden …………De denkstappen kunnen ook in kubusvorm worden gevisualiseerd. Hier een voorbeeld met de beertjes en een voorbeeld met Suske. Staat het groene vlak bovenaan dan geven de kinderen de boodschap: ‘Ik begrijp de opdracht en kan alleen verder’. Staat het rode vlak bovenaan dan geven de kinderen te kennen: ‘Ik heb hulp nodig’.
Dit materiaal werd ontwikkeld door Bernard Burggraeve, lkr. 5de leerjaar lagere school, koffiestraat, Heule.
Voorstellen van allerlei voorbeelden …………
31. model staan bij integratie 1) de leerkracht verwoordt zelf de denkstappen hardop en voert zelf de opdracht uit. Het kind volgt mee.
2) de leerkracht verwoordt de denkstappen hardop en het kind voert de opdracht uit.
3) het kind begeleidt zichzelf fluisterend en voert uit.
4) het kind begeleidt en stuurt zichzelf innerlijk en voert uit. Bij model staan krijgt de leerkracht een belangrijke rol. Hij stelt dat hij eerst zelf moet verwoorden en voordoen wat hij nadien van het kind verwacht.
Schematisch verloopt dit als volgt:
De leerkracht verwoordt zelf de denkstappen en voert zelf de opdracht uit. Het kind volgt mee.
De leerkracht verwoordt de denkstappen hardop en het kind voert de opdracht uit.
Het kind verwoordt hardop en voert zelf uit.
Het kind begeleidt zichzelf fluisterend en voert uit.
Het kind begeleidt en stuurt zichzelf innerlijk en voert uit.
Bij model staan krijgt de leerkracht een belangrijke rol. Hij stelt dat hij eerst zelf moet verwoorden en voordoen wat hij nadien van het kind verwacht.
Schematisch verloopt dit als volgt:
De leerkracht verwoordt zelf de denkstappen en voert zelf de opdracht uit. Het kind volgt mee.
De leerkracht verwoordt de denkstappen hardop en het kind voert de opdracht uit.
Het kind verwoordt hardop en voert zelf uit.
Het kind begeleidt zichzelf fluisterend en voert uit.
Het kind begeleidt en stuurt zichzelf innerlijk en voert uit.
32. Wat vertellen de eindtermen? Eindterm 5: de leerlingen kunnen, eventueel onder begeleiding:
5.1 hun lessen, taken en opdrachten plannen en organiseren.
5.2 Hun eigen leerproces controleren en bijsturen.
33. 3 Fase van de uitvoering Wat?
Is de fase waar
werkwijzen, strategieën en procedures
worden toegepast
om kennis op te bouwen
en/of problemen op te lossen Wat wordt onder de fase van uitvoering begrepen?
Het is het toepassen van werkwijzen, strategieën, procedures om kennis op te bouwen en/of problemen op te lossen. Het kunnen toepassen van strategieën
om te leren waarnemen.
om symbolen, feiten, ervaringen in het geheugen op te slaan en te kunnen reproduceren.
om relaties te leggen tussen gegevens; om het nieuwe met het oude te verbinden; om van kenniselementen een zinvol geheel te maken.
om vrij abstracte begrippen en structuren te verwerven en kunnen aanwenden.
om via oefenen technieken vlot te kunnen toepassen.
om algemene problemen te kunnen oplossen. Wat wordt onder de fase van uitvoering begrepen?
Het is het toepassen van werkwijzen, strategieën, procedures om kennis op te bouwen en/of problemen op te lossen. Het kunnen toepassen van strategieën
om te leren waarnemen.
om symbolen, feiten, ervaringen in het geheugen op te slaan en te kunnen reproduceren.
om relaties te leggen tussen gegevens; om het nieuwe met het oude te verbinden; om van kenniselementen een zinvol geheel te maken.
om vrij abstracte begrippen en structuren te verwerven en kunnen aanwenden.
om via oefenen technieken vlot te kunnen toepassen.
om algemene problemen te kunnen oplossen.
34. Wat vertellen de eindtermen? Strategieën om kennis op te bouwen en problemen op te lossen.
Eindterm 1: de leerlingen kunnen losse gegevens verwerven en gebruiken door ze betekenis te geven en te memoriseren.
Eindterm 2: de leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken.
Eindterm 3: de leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken.
Eindterm 4: de leerlingen kunnen eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen.
35. Eindterm 1: de leerlingen kunnen losse gegevens verwerven en gebruiken door ze betekenis te geven en te memoriseren. werken met accordeon
Bron: Leren leren is…, Averbode educatief Vaardig worden in het leren is kunnen omgaan met losse gegevens.
Door bv. te werken met een accordeon,
te werken met een afdekplaatje
Deze middeltjes kunnen gebruikt worden niet alleen om Franse woorden te leren!Vaardig worden in het leren is kunnen omgaan met losse gegevens.
Door bv. te werken met een accordeon,
te werken met een afdekplaatje
Deze middeltjes kunnen gebruikt worden niet alleen om Franse woorden te leren!
36. Eindterm 2: de leerlingen kunnen op systematische wijze verschillende informatiebronnen op hun niveau zelfstandig gebruiken. de dingen ikzelf boek, tekst
(zintuigen) (wat weet ik al?) (weettekst? recept?…)
info Vaardig worden in het leren is het kunnen omgaan met verschillende informatiebronnen.
Vb.: een kind krijgt een opdracht, er wordt een probleem geschetst. We stellen in dit voorbeeld dat de voorkennis voor dit kind onvoldoende is om het probleem op te lossen. Het kind wil gebruik maken van verschillende informatiebronnen.
Zie eveneens bijlage 9!Vaardig worden in het leren is het kunnen omgaan met verschillende informatiebronnen.
Vb.: een kind krijgt een opdracht, er wordt een probleem geschetst. We stellen in dit voorbeeld dat de voorkennis voor dit kind onvoldoende is om het probleem op te lossen. Het kind wil gebruik maken van verschillende informatiebronnen.
Zie eveneens bijlage 9!
37. Bron: Leren leren is… Averbode educatief De invulling van de vier stappen is hier aangepast aan het onderwerp: hoe zoek ik informatie op.De invulling van de vier stappen is hier aangepast aan het onderwerp: hoe zoek ik informatie op.
38. Eindterm 3: de leerlingen kunnen op systematische wijze samenhangende informatie (ook andere dan teksten) verwerven en gebruiken. Dit houdt in:
zich vragen kunnen stellen
vragen classificeren en rubriceren
een verzamelnaam (sleutelwoord)voor elke rubriek bedenken
zich afvragen welke bronnen gehanteerd zullen worden
bronnen ordenen volgens volgorde van gebruik
uittreksel maken
samenvatting maken Vaardig worden in het leren is kunnen omgaan met samenhangende informatie.
Dit houdt in:
zich vragen kunnen stellen
vragen classificeren en rubriceren
een verzamelnaam (sleutelwoord)voor elke rubriek bedenken
zich afvragen weke bronnen gehanteerd zullen worden
bronnen ordenen volgens volgorde van gebruik
uittreksel maken
samenvatting maken
Zie eveneens bijlage 10!Vaardig worden in het leren is kunnen omgaan met samenhangende informatie.
Dit houdt in:
zich vragen kunnen stellen
vragen classificeren en rubriceren
een verzamelnaam (sleutelwoord)voor elke rubriek bedenken
zich afvragen weke bronnen gehanteerd zullen worden
bronnen ordenen volgens volgorde van gebruik
uittreksel maken
samenvatting maken
Zie eveneens bijlage 10!
39. Bron: Leren leren is…, Averbode educatief
40. Eindterm 4: de leerlingen kunnen eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen De leerlingen kunnen:
Eenvoudige problemen onderkennen als problemen die in één aspect verschillen van de standaardopgaven
Problemen analyseren, aangeven wat gekend en wat te zoeken is, herformuleren, opsplitsen in deelproblemen
Mogelijke oplossingswijzen zoeken en ze afwerken
Gekozen oplossingswijze uitvoeren
Een gekozen oplossingswijze verwoorden
De oplossing controleren door na te gaan of ze realistisch is en de oplossingsweg controleren door na te gaan of deze de passende is. Vaardiger worden in het leren is problemen inzichtelijk kunnen oplossen.
De leerlingen kunnen:
eenvoudige problemen onderkennen als problemen die in één aspect verschillen van de standaardopgaven.
problemen analyseren, aangeven wat gekend en wat te zoeken is, herformuleren, opsplitsen in deelproblemen.
mogelijke oplossingswijzen zoeken en ze afwerken.
gekozen oplossingswijze uitvoeren.
een gekozen oplossingswijze uitvoeren.
De oplossing controleren door na te gaan of ze realistisch is en de oplossingsweg controleren door na te gaan of deze de passende is. Vaardiger worden in het leren is problemen inzichtelijk kunnen oplossen.
De leerlingen kunnen:
eenvoudige problemen onderkennen als problemen die in één aspect verschillen van de standaardopgaven.
problemen analyseren, aangeven wat gekend en wat te zoeken is, herformuleren, opsplitsen in deelproblemen.
mogelijke oplossingswijzen zoeken en ze afwerken.
gekozen oplossingswijze uitvoeren.
een gekozen oplossingswijze uitvoeren.
De oplossing controleren door na te gaan of ze realistisch is en de oplossingsweg controleren door na te gaan of deze de passende is.
41. Een toepassing… Proefwerken kunnen een probleem zijn. Hoe kan ik me op de proefwerken voorbereiden?
Voor de proefwerken
Elke dag
Veertien dagen voor de proefwerken
Net voor de proefwerken
Tijdens een proefwerk
Na de proefwerken
42. Opdracht:. Bouw een stappenplan op die kinderen tijdens een proefwerk zouden kunnen gebruiken. Vertrek vanuit de basiskaart. Misschien kunnen volgende zinnen je hierbij helpen:
Ik maak een proefwerk. Zo weet ik wat ik kan en minder goed kan
Ik neem mijn tijd. Een toets is geen wedstrijd
Ik lees eerst alle opdrachten.
Herken ik de opdracht van vroeger?
Hoe heb ik die dan opgelost?
Ik panikeer niet als ik een moeilijkere opdracht tegenkom die ik niet onmiddellijk kan oplossen.
Ik sla die gewoon over en bekijk die later opnieuw.
Ben ik geen opdrachten vergeten?
Staan er geen fouten meer in?
Wat? 2. Hoe? 3. Doen! 4. OK?
……. ……….. ………. ……….
……….. ………. ……….
………..
………..Wat? 2. Hoe? 3. Doen! 4. OK?
……. ……….. ………. ……….
……….. ………. ……….
………..
………..
43. De basiskaart wordt uitgebreid tot een stappenplan dat bruikbaar isom een probleem op te lossen:
Vb.:
maken van een werkplanning voor taken
Maken van een schooltas
Oplossen van ruzies op de speelplaats
De schrijfstrategie
Oplossen van wiskundeproblemen
Studeren van een tekst
……
Zie ook de set bijlagen : toepassingen!De basiskaart wordt uitgebreid tot een stappenplan dat bruikbaar isom een probleem op te lossen:
Vb.:
maken van een werkplanning voor taken
Maken van een schooltas
Oplossen van ruzies op de speelplaats
De schrijfstrategie
Oplossen van wiskundeproblemen
Studeren van een tekst
……
Zie ook de set bijlagen : toepassingen!
44. Terug naar af: fase van de leerhoudingen Wat heb ik aan de ISB gehad?
Wat was het interessantst?
Wat heb ik geleerd?
Wat kan ik het best doen met wat ik geleerd heb?
Hoe kan ik, wat ik heb geleerd, het best onthouden? Zoals voorgesteld in de leercyclus van Kolb of na de derde stap in de zelfinstructiemethode komt na de stap van de uitvoering de evaluatie. Er wordt teruggeblikt of de opdracht correct is uitgevoerd. Het resultaat wordt bekeken en ook het proces dat werd afgelegd om dit resultaat te bekomen. Met de waarde van het resultaat kan de leerder besluiten dezelfde of een andere strategie toe te passen. Hij kan zijn aanpak bestendigen als hij een bevredigend resultaat verkreeg. Hij kan de volgende keer een andere strategie overwegen om een beter resultaat te verkrijgen. Door de opdrachten uit te voeren en daarover te reflecteren zal het lerende kind zich een bepaalde leerhouding aanmeten. Zoals voorgesteld in de leercyclus van Kolb of na de derde stap in de zelfinstructiemethode komt na de stap van de uitvoering de evaluatie. Er wordt teruggeblikt of de opdracht correct is uitgevoerd. Het resultaat wordt bekeken en ook het proces dat werd afgelegd om dit resultaat te bekomen. Met de waarde van het resultaat kan de leerder besluiten dezelfde of een andere strategie toe te passen. Hij kan zijn aanpak bestendigen als hij een bevredigend resultaat verkreeg. Hij kan de volgende keer een andere strategie overwegen om een beter resultaat te verkrijgen. Door de opdrachten uit te voeren en daarover te reflecteren zal het lerende kind zich een bepaalde leerhouding aanmeten.
45. BesluitLeren leren Is… meer dan (in)studeren
Is… meer dan aparte lesjes over leren
Is… INTEGRATIE
Wil zeggen… dat de leerder:
zich goed oriënteert op wat hem te doen staat,
plant hoe hij leert,
zijn leerproces bewaakt,
zijn vorderingen zelf evalueert,
zijn inspanningen bijstuurt. Leren leren is veel meer dan (in)studeren. Het is meer dan aparte lesjes over leren. Kinderen leren altijd en overal: thuis en op de school, op straat, achter de computer, in de jeugdbeweging,… Leren gebeurt meestal natuurlijk en is prettig.
Leren (hoe je moet) leren is leren hoe je dat leren zo goed mogelijk aanpakt.
Leren (hoe je moet) leren is integratie.
Het doelenpakket van leren leren maakt deel uit van wat er in alle lessen plaatsvindt, voor alle vormen van leren.
Leren leren wil zeggen dat de leerder:
zich goed oriënteert op wat hem te doen staat,
plant hoe hij leert,
zijn leerproces bewaakt,
zijn vorderingen zelf evalueert,
zijn inspanningen bijstuurt. Leren leren is veel meer dan (in)studeren. Het is meer dan aparte lesjes over leren. Kinderen leren altijd en overal: thuis en op de school, op straat, achter de computer, in de jeugdbeweging,… Leren gebeurt meestal natuurlijk en is prettig.
Leren (hoe je moet) leren is leren hoe je dat leren zo goed mogelijk aanpakt.
Leren (hoe je moet) leren is integratie.
Het doelenpakket van leren leren maakt deel uit van wat er in alle lessen plaatsvindt, voor alle vormen van leren.
Leren leren wil zeggen dat de leerder:
zich goed oriënteert op wat hem te doen staat,
plant hoe hij leert,
zijn leerproces bewaakt,
zijn vorderingen zelf evalueert,
zijn inspanningen bijstuurt.