70 likes | 399 Views
Kinderarbeid in Engeland (19 e eeuw) . Bron 6 Samuel Greg
E N D
Bron 6 Samuel Greg Samuel Greg, de tweede zoon van Thomas Greg and Elizabeth Hyde, werd geboren in Belfast in 1758. Zijn vader was een succesvol koopman en schipeigenaar. Ook de familie van zijn moeder bestond uit rijke zakenmensen. Haar broer, Robert Hyde was koopman in Manchester. Hij importeerde linnen uit Ierland en liet dat in Lancashire weven. Rond 1790 was Greg ervan overtuigd dat het de beste oplossing voor zijn arbeiders probleem was om een Leerlingen Huis te bouwen en kinderen uit werkhuizen te kopen. Het gebouw voor de leerlingen kostte 300 pond en bood ruimte aan meer dan 90 kinderen. In het begin kwamen de kinderen uit plaatselijke parochies zoals Wilmslow en Macclesfield, maar later ging hij zelfs naar Liverpool en Londen om deze jonge arbeiders te vinden. Om fabriekseigenaren aan te moedigen om werkhuis kinderen te nemen, kregen mensen als Greg tussen twee en vier pond voor elk kind dat zij in dienst namen. Greg eiste ook dat de kinderen die hem gestuurd werden twee verschoningen , twee paar sokken en twee schorten hadden. De 90 kinderen (60 meisjes en 30 jongens) in Styal vormden 50% van de arbeidskrachten. De kinderen kregen kost en inwoning en twee pennies per week. De jongste kinderen werkten als spoelers en als arbeiders die de gebroken draden weer aanhechten., maar na een paar jaar in Styal mochten zij spinners en kaarders worden. Sommige van de oudere jongens werden vakbekwame technici.
Bron 7 Opzichters en bazen De naam van de opzichter bij het kaarden was Thomas Birks; maar iedereen noemde hem Tom de duivel. Hij was een zeer slecht mens - hij werd door de baas aangemoedigd om al het personeel slecht te behandelen, maar vooral de kinderen. Ik hem vaak gezien hoe hij de jurken van grote meisjes, zeventien of achttien jaar, op trok en de meisjes ze over de knie legde en hen afranselde met zijn hand terwijl mannen en jongens toekeken. Iedereen was bang voor hem. Hij liet ons niet eens praten. Toen hij eens viel en ongelukkig neerkwam waren we zeer blij en hoopten dat hij dood zou gaan. Toen hij ziek was kwam William Hughes in zijn plaats. Hij kwam naar mij toe en vroeg waarom mijn machine stilstond. Ik zei dat ik dat niet wist omdat ik hem niet had stophezet. Een klein jongetje aan de andere kant had hem stopgezet maar die was te bang om dat toe te geven.Er was een opzichter. Hughes begon mij te slaan met een stok an toe hij daarmee klaar was zei ik dat ik het aan mijn moeder zou vertellen. Daarna liep hij weg en stuurde de baas naar mij toe. De baas begon mij tot bloedens toe met een stok op mijn hoofd te slaan. Mojn hoofd deed zo'n pijn dat ik lange tijd niet kon slapen. Ik heb sindsdien die tijd nooit meer echt goed kunnen slapen. Een jonge vrouwen, Sarah Goodling, voelde zich niet goed en daarom zette ze haar machine stop. James Birch, de opzichter sloeg haar tegende grond. Ze probeerde zo goed en zo kwaad als het ging weer op te staan. Hij sloeg haar opnieuw tegen de grond. Toen werd ze naar het leerlingen huis gebracht. Haar bedgenoot vond haar dood in bed. En dat had je Mary. Ze gooide haar etensblik op de grond. De baas, meneer Newton, schopte haar op plaatsen waar hij dat niet zou moeten doen. Na enige tijd stierf zij. Caroline Thompson werd zo lang geslagen dat zij er letterlijk gek van werd.Uit de AshtonChronicle (23 juni 1849)
Bron 8 Robert Blincoe Blincoe was ingedeeld in een ruimte waar ene Smith de leiding had. Zijn eerste werk was het oprapen van de katoen die op grond was gevallen. Det leek gemakkelijk en hij ging enthousiast aan het werk alhoewel hij bang werd van alle beweging en het lawaai van de machines, en hij flink last had van stof en pluizen die hem haast deed stikken. Niet gewend aan de stank werd hij al spoedig misselijk en door het constante bukken kreeg hij pijn in de rug. Daarom nam Blincoe de vrijheid te gaan zitten. Maar hij kwam er al gauw achter dat deze houding in katoenfabrieken streng verboden was. Smith, de opzichter, vertelde hem dat hij moest blijven staan. Dat deed hij tot twaalf uur, zes en een half uur achter elkaar, zonder pauze. John Brown, A Memoir of Robert Blincoe (1828)
Bron 9 Samuel Courtauld Samuel Courtauld was voorsocialehervorming. Toch was hij tegen de fabriekswet van 1833, met als argument: Wetgeving die zich bemoeit met de bedrijfsvoering van fabrieken is altijd slecht omdat het vernieuwingen tegenhoudt en de productiekosten verhoogt. Als het parlement al met wetgeving wilde komen dan moest het zich beperken tot het beschermen van kinderen onder de tien jaar. Wetgeving was volgens Courtauld alleen aanvaardbaar als aangetoond kon worden dat kinderen slecht werden behandeld, maar dit was in de zijde industrie niet het geval. 'Geen enkel kind in de buurt', zo meende hij, 'is zo gezond als de kinderen in de fabrieken.' Courtauld was net als alle zijde producenten sterk afhankelijk van jonge vrouwelijke arbeiders. In 1838 bestond 92% van zijn arbeiders uit vrouwen. Het hoge percentage of vrouwelijke arbeidskrachten hielp de loonkosten laag te houden. Terwijl volwassen mannen 7 shilling en 2 dime verdiende, kregen vrouwen minder dan 5 shilling. Het goedkoopst waren de meisjes onder de elf die slechts 2 shilling 5d per week kregen.
Bron 10 Mary Richards Een meisje, Mary Richards, dat zeer kwam werd genoemd toen zij het werkhuis verliet en die nog geen tien jaar was ging naar een tekenraam.(drawing frame) Hieronder, ongeveer 30 centimeter boven de vloer, was een horizontale stok waarmee de boven liggende ramen werden omgedraaid . Op een avond werd haar schort gegrepen door de stok. In een seconde werd het arme meisje gegrepen met een onweerstaanbare klap op de grond gesmeten. Ze schreeuwde het uit. Blincoe rende naar haar toe, maar hij kon slechts machteloos toe kijken bij deze horror scene. Hij zag hoe ze telekens rondgedraaid werd en hij hoorde hoe de botten van haar armen, benen en dijen werden fijngemalen. Haar lichaam werd steeds dieper de machine ingedraaid, haar bloed droop uit het frame en stroomde over de grond. Haar hoofd leek in stukken gehakt. John Brown, A Memoir of Robert Blincoe (1828)
Sociale wetgeving De eerste op de industrie en de mijnen gerichte sociale wetgeving in Engeland kwam tot stand in 1802. De arbeidstijd van pauperkinderen (zeer arme kinderen) werd beperkt tot 12 uur per dag, terwijl geen nachtarbeid werd toegestaan. In 1819 werden kinderen beneden 9 jaar niet langer toegelaten in de katoenfabrieken, terwijl kinderen tussen 9 en 16 jaar niet langer dan 12 uur per dag mochten werken. In 1833 werden kinderen beneden 9 jaar uit alle textielfabrieken geweerd en de werkweek voor 18-jarigen werd beperkt tot 48 à 49 uur. In deze wet van 1833 werd ook een arbeidsinspectie in het leven geroepen en op overtredingen van de wet stonden boetes. Fabriekswet De fabriekswet van 1833 was een poging om in een tak van de industrie, de textielindustrie, een normale werkdag in te stellen. Het voorstel zag er als volgt uit: De werkdag begon 's morgens om 5.30 uur en duurde tot 's avonds 8.30 uur. Een jongere (tussen 13 en 18 jaar) mocht niet meer werken dan 12 uur per dag, waarvan 1,5 uur moest worden afgetrokken voor de maaltijden.Een kind van 9 tot 13 niet meer dan negen uur. Tussen 's avonds 8.30 uur en 's morgens 5.30 uur ('s nachts dus) mocht geen van deze jongeren werken.