1.07k likes | 1.47k Views
I. WAT IS GRAMMATICA?. TAAL EN DENKEN. onzeker: oorsprong van taal zeker: ontwikkeling hersens en ontwikkeling van taal gaan ongeveer gelijk-op. ‘DIERENTAAL’. Papegaai: ‘makkelijke’ prater, maar ‘hersenloos’. Chimpansee: ‘moeilijke’ prater, maar ‘met ver- stand’
E N D
TAAL EN DENKEN • onzeker: oorsprong van taal • zeker: ontwikkeling hersens en ontwikkeling van taal gaan ongeveer gelijk-op
‘DIERENTAAL’ • Papegaai: ‘makkelijke’ prater, maar ‘hersenloos’. • Chimpansee: ‘moeilijke’ prater, maar ‘met ver- stand’ beroemde experimenten met chimpansees (Sarah, Washoe)
NA EEN HERSENBESCHADIGING…(1)Hier… front… toen… aanval… toen… explosie… en toen… niets… dan operatie … scherf… spreken… spreken… spreken. (2) Nou ik had moeite met… eh, bijna alles dat gebeurd is door de… eh god het woord dat ik me kan herinneren is… eh. Toen ik de… eh… eh, dat ik moeite had met, ik heb nog een… de… eh… verschil. De dingen die ik wil zeggen…eh, de manier waarop ik ze zeg, maar ik begrijp de meeste dingen en wat ze zijn.
AFASIE (A = NIET; FASIE = SPREKEN) • onderdelen van het taal-gebruik functioneren niet meer goed als gevolg van hersenletsel • afhankelijk van bescha-digde hersendeel: 1 wel op woorden kunnen komen, maar moeite met bouwen van zinnen 2 wel goed taal begrijpen, maar moeite met vinden van de juiste woorden
HERSENEN EN TAAL (1) Hersenen bevatten: • Een ‘woordenboek’ (met een toenemende schat aan woorden) • Een ‘grammatica’ (met de regels om zinnen te maken) • Een ‘klanken-aanstuurmechanisme’ (dat woorden / zinnen naar klanken ‘vertaalt’)
DE ENE TAAL IS DE ANDERE NIET • Andere klanken (fonologie) • Andere woorden (lexicologie) • Andere woord-vorming (morfologie) • Andere zinsbouw (syntaxis)
Nederlands: Scheveningen Frans: autrefois Engels: think Tsjechisch: zmrzlina; Brno ANDERE KLANKEN Klanken of klankcombinaties
Nederlands: mes (Twents: knief) Engels: knife Frans: couteau (ook: canif) Duits: Messer Fins: veitsi Nederlands: koffie Engels: coffee Frans: café Duits: Kaffee Fins: kahvi ANDERE WOORDEN
bv. meervouden Nederlands: huis - huizen appel - appels Frans: maison - maisons pomme - pommes Engels: house - houses apple - apples Latijn: casa - casae malum - mala Indonesisch: rumah - rumah-rumah apel - apel-apel ANDERE WOORDVORMING
bv. volgorde bijv. naamw. en zelfst. naamw. Nederlands: zwartekoffie wittewijn Frans: cafénoir vinblanc bv. volgorde ond., pv. en andere zinsdelen in bijzinnen Nederlands: …, dat hijonschuldigwas. Engels: …, that hewasinnocent. ANDERE ZINSBOUW
VAN *ONGRAMMATICAAL NAAR GRAMMATICAAL • * Paard het groene lopen in wei de. • * Om de kinderen loopt een blokje. • * Op grootvader bed lag zijn. • * Digitale Piet geen waarom heeft camera? • * Houden katten zwarte van niet ik. • * Zus mijn dropjes bruine lekker vindt. • * Zou gisteren zei komen hij dat hij.
GRAMMATICA IS… • GRAMMATICA: de verzame- ling van alle regels waaraan je moet voldoen om goede zinnen in een taal te maken. • (spelling: de verzameling van alle regels waaraan je moet voldoen om woorden in een taal goed te schrijven.)
II. Woordsoorten Een overzicht
Ordenen,weet je nog? • Soort: groep personen of zaken met dezelfde eigenschap • Categorie: subgroep met dezelfde eigenschap • Functie: doel dat iets heeft • Vorm: uiterlijke gedaante
Hoe orden je een zin? • Boomdiagram 1: naar functie • Boomdiagram 2: naar soort
Zelfstandig naamwoord (ZN) • Een woord voor mens, dier, ding of begrip • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud • Je kan er de, het of een voorzetten • Namen zijn ook zelfst. naamwoord • Er zijn concrete (vb: deur, jongen, fiets) ofabstracte ZN (vb: geluk, vrede, democratie)
Voorbeelden • De zanger laat de hond zonder riem uit • De geïnfecteerde, bange hond beet zijn baasje in zijn kont • Via de satelliet hebben ze verbinding met de aarde • Geluk zit in een klein hoekje • Als we gaan fietsen, zit het plezier ervan in het gevoel van vrijheid
Voorbeelden • La voiture est dans la rue. • Meine Hobbys sind Musik und Snowboard fahren. • The quick brown fox jumps over the lazy dog.
Lidwoord (LW) • Er zijn drie lidwoorden: de, het, een • Lidwoord hoort altijd bij een ZN, met soms een bijvoeglijk naamwoord ertussen • Een lidwoord is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als ‘un’ • Als je het uit kan spreken als één is het géén lidwoord • Een LW is alleen een LW als het bij een ZN hoort
Voorbeelden • Een man kent het klappen van de zweep • Het meisje is een stuk bijdehanter dan jij • Hij praat aan één stuk • Een van de leerlingen kwam te laat • Van mij hoeft het niet zo • Het regende gisteren de hele dag
Voorbeelden • The little girl has an apple in a blue bag • Der Junge sitzt in der Klasse • La famille a un chien
Werkwoord (WW) • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet: leren, stoeien, drijven. Soms is dat minder duidelijk: kunnen, worden, zijn • Een werkwoord komt in veel verschillende vormen voor: fluisteren, fluister, fluistert, fluisterde, gefluisterd, fluisterend
Vormen van het werkwoord • Persoonsvorm: hij eet een appel • Voltooid deelwoord: hij heeft gegeten • Het hele WW (infinitief): Hij komt eten • Onvoltooid deelwoord: Etend loopt hij door • Gebiedende wijs: Eet op!
Voorbeelden • I walk to school every day. • Il adore le coca. • Ich wohne in einer Stadt.
Bijvoeglijk naamwoord (BN) • Zeggen iets over een ZN • Meestal direct voor een ZN (in Frans meestal erachter!), soms (ver) erachtervb. Het kanon was al heel veel jaren oud • Stoffelijke BN: zeggen van welke stof iets gemaakt is. Eindigen bijna altijd op -en
Voorbeelden • Ich habe eine große Familie • C’est une belle voiture noire • It’s a beautiful black car
Voorzetsels (VZ) • Alle woorden waar je de kast of de oorlog achter kunt zetten • Staan vaak aan het begin van een zinsdeel
Voorbeelden • In the cupboard on a shelf • Sur la table • Ich gehe nach Hause
Aanwijzende voornaamwoord (AW) • Deze, die, dat, dit,Ce, cet, cette, cesThis, that, these, thoseDieser, jener, diese, jene • Wijzen iets aan
Persoonlijk voornaamwoord (PSV) • Gebruik je in plaats van een ZN, vaak een eigennaam:Ned: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zijFra: je, tu, il, elle, nous, vous, ils, elles • Dui: Ich, du, er, sie, es, wir, Sie, sieEng: I, you, he, she, it, we, you, they • Komt in verschillende vormen (naamvallen) voor: ik/mij
Bezittelijk voornaamwoord (BZV) • Geven aan van wie iets is • Staan voor het ZNmijn, jouw, zijn, haar, ons, jullie, hunmon/ma/mes, ton/ta/tes, son/sa/ses, notre/notre/nos, votre/votre/vos, leur/leur/leursmein, dein, sein, ihr, unser, Ihre, ihremy, your, his, her, its, our, your, their
Vragend voornaamwoord (VVN) • Ned: wie, wat, welk, wat voor, wat voor eenFr: qui, qu’est-ce que, quel(le)Eng: who, what, whichDu: wer, was, welche, wo, was für
Betrekkelijk voornaamwoord (BTV) • BTV’s verwijzen naar een eerder genoemd woord of een woordgroep. Dat noem je het antecedent • Voorbeelden: die, dat, wie, wat • De jongen, die… Het meisje dat
Voorbeelden • La maison que je vois • L’homme qui fait cela • That’s the teacher who bit me • Der Mann, den ich sah
Telwoorden (TW) • Cijfers of getallen of woorden die daar van zijn afgeleid • Onbepaalde telwoorden: veel, weinig, sommige, middelste, laatste, zoveelste
Voorbeelden • Twee, vijfhonderdste, achtste • Two, second, five-hundreth • Deux, dixième, quatre-vingt-dix • Zwei, zehn, zwanzig, achte
Bijwoorden (BW) • Zeggen iets over andere dan ZNvb. Hij loopthard (WW) Hij loopt tehard (BW) Zij is heelmooi (BN) Zij heeft maaréén doel (TW)
Voorbeelden • Il aide bien. • Sie läuft schnell. • The extremely beautiful girl works hard.
Voegwoord • Een voegwoord is een woord dat woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbindt. • Voorbeelden: want, en, of, maar omdat, toen, als, tenzij etc. • Let op: het woordje dat kan zijn:aanwijzend vnw: dat boekbetrekkelijk vnw: het boek dat hij gafvoegwoord: het feit dat het boek daar lag
Voorbeelden • Ich heiße Peter und ich wohne in einem Dorf. • Les voleurs sont dans la rue quand la police arrive. • She left, because she was tired.
Opdracht • Neem de presentatie opnieuw helemaal door • Bespreek in je groep wat je niet weet • De meeste talen lijken op elkaar, maar soms is er een verschil met andere talen. Zoek in de presentatie zo veel mogelijk voorbeelden waarin de talen onderling of per groep verschillen. Op een apart blaadje!
III. Zinsdelen Een overzicht
Volgorde van ontleden • Hoeveel zinnen (hoeveel PV’s)? • Onderwerp (van de hoofdzin) • Commentaar • Persoonsvorm • Zinsdelen (via strepen) • LV • MV • BwB
Onderwerp/Commentaar • Datgene of diegene waar de zin over gaat(waar het commentaar iets over zegt) • Je kunt het onderwerp ook vinden door te vragen: Wie (of wat) + Persoonsvorm? • Alleen in een gebiedende wijs-zin staat geen onderwerp: Ga naar huis!
Voorbeeld • Heleen spaart voor haar reis naar China. • Over wie gaat het in deze zin (onderwerp): Heleen • Wat wordt over Heleen gezegd (commentaar):… spaart voor haar reis naar China