220 likes | 442 Views
Vraag 10. In de Morgen van 14/11/07 stond het volgende te lezen: Zweedse feministen ijveren in het kader van gelijke rechten en behandeling van mannen en vrouwen voor het recht om topless openbare zwembaden te mogen gebruiken. "Als mannen in blote
E N D
Vraag 10 In de Morgen van 14/11/07 stond het volgende te lezen: Zweedse feministen ijveren in het kader van gelijke rechten en behandeling van mannen en vrouwen voor het recht om topless openbare zwembaden te mogen gebruiken. "Als mannen in blote torso mogen zwemmen, waarom moeten wij onze borst dan bedekken?" Welk van de volgende begrippen duidt aan waarom er in Zweden vanaf de kinderjaren een verschillende klederdracht verwacht wordt voor mannen en vrouwen tijdens het zwemmen. • A. geslachtsrolsocialisatie • B. primogeniture • C. beheersingssysteem • D. geboorteafstand
Antwoord 10 A. Geslachtsrolsocialisatie Vrouwen en mannen worden tijdens het socialisatieproces het ‘passende’ gedragspatroon bijgebracht. (HB p.149)
Vraag 11 Welke stelling is FOUT? • A. Bij symbolisch handelen is het handelen van de persoon gericht op een betekenis, die niet inherent afhankelijk is van de fysische materie van de drager van die betekenis; bij sociaal handelen is het handelen van de persoon gericht op het handelen van anderen • B. Rijke mensen, die in een buurt leven waar veel mensen nog rijker zijn dan henzelf, zijn vaak ongelukkiger dan arme mensen die in een buurt leven waar veel mensen nog slechter af zijn dan het arme gezin zelf. Dit is een voorbeeld van relatieve deprivatie • C. Via anticiperende socialisatie proberen de kinderen de waarden en normen van tieners te leren kennen. • D. Zonder coöperatie kunnen we niet spreken van conformiteit
Antwoord 11 D. Zonder coöperatie kunnen we niet spreken van conformiteit. Foute stelling: Eer er tot COÖPERATIE kan overgegaan worden, dient men een minimum aan CONFORMITEIT mbt het navolgen van de afspraken te verwachten. Conformiteit is een deelaspect van samenwerking of coöperatie. (HB p.22)
Vraag 12 Welke stelling is FOUT? • A. De historiciteit van instituties duidt op de menselijke basis van het ontstaan ervan • B. Bevolkingsdruk kan in verband gebracht worden met het ontstaan van staten, maar niet met het ontstaan van klassenstratificatie • C. In Duffel wordt er maandelijks een pittig en plezant dorpsfeest georganiseerd. De ene maand is het kaas en wijn, de andere maand worst en bier. Op basis van dit feit zouden we kunnen aannemen dat in Duffel waarschijnlijk geen ideational culture heerst • D. Gebruiken zoals de neus in een zakdoek snuiten en het niet boeren aan tafel zijn mogelijk ontstaan als gevolg van statusangst
Antwoord 12 B. Bevolkingsdruk kan in verband gebracht worden met het ontstaan van staten, maar niet met het ontstaan van klassenstratificatie. Foute stelling: bevolkingsdruk kan wel in verband gebracht worden met het ontstaan van klassenstratificatie. (HB p.243) Vaak verwarring met stelling C (ideational culture = spiritualiteit, zelfbeheersing, het zoeken naar diepe en innerlijke realiteit staat centraal HB p.225)
Vraag 13 Welke stelling is FOUT? • A. De samenhang tussen leeftijd en conservatisme is een voorbeeld van covariantie • B. Uitspraken als “eerlijkheid duurt het langst“ zijn een vorm van legitimatie • C. De sociale behaviorist G.H. Mead ziet de basis van de menselijke intelligentie of de mind in de selectiviteit van de mens, wat mogelijk gemaakt wordt door de delayed response. • D. Als een positieve samenhang gevonden wordt tussen het percentage rokers in een bepaalde wijk, en het percentage leerlingen uit het beroepsonderwijs in die wijk, kun je zeggen dat het leerlingen uit het beroepsonderwijs zijn die roken.
Antwoord 13 D. Als een positieve samenhang gevonden wordt tussen het percentage rokers in een bepaalde wijk, en het percentage leerlingen uit het beroepsonderwijs in die wijk, kun je zeggen dat het leerlingen uit het beroepsonderwijs zijn die roken. Foute stelling: deze stelling is een toepassing van een ecologische fout (HB p.98).
Vraag 14 Welke stelling is FOUT? • A. Het animisme en totemisme zijn religies waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt tussen het bovennatuurlijke en het alledaagse leven • B. Het socialisatieproces brengt de samenleving in de mens • C. De onderontwikkeling van Afrika verklaren via het uitspitten op basis van exploitatie van het Westen, steunt op de modernisatietheorie • D. De stelling dat “alle rijkdom in feite diefstal is”, is een belangrijk onderdeel van de communistische utopie
Antwoord 14 • C. De onderontwikkeling van Afrika verklaren via het uitspitten op basis van exploitatie van het Westen, steunt op de modernisatietheorie • Foute stelling: dependentietheorie (de tegenhanger van de modernisatietheorie) • Dependentietheorie: onderontwikkeling is het gevolg van exploitatierelaties tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen. • Modernisatietheorie: samenlevingen kennen een parallelle ontwikkeling. Verschillen in ontwikkeling zijn een verschil in timing. • (HB p.205)
Vraag 15 Welke stelling is FOUT? • A. Anti-globalisatie aanhangers zijn een groep net omdat ze een gemeenschappelijk belang hebben . • B. Etnografisch materiaal suggereert dat jaren en verzamelaars eerder met tegenzin op de landbouw overschakelden. De inspanning/opbrengst verhouding van de jagers en verzamelaars zou immers winstgevender zijn dan die van landbouwers. • C. Volgens Inglehart valt de overgang van een industriële naar een postindustriële samenleving samen met de overgang van een materialistische naar een postmaterialistische cultuur. • D. Studenten die samen een groepstaakje maken, vormen volgens Elias een figuratie
Antwoord 15 • Anti-globalisatie aanhangers zijn een groep net omdat ze een gemeenschappelijk belang hebben . • Een gemeenschappelijk belang hebben, is op zich niet voldoende • om een groep te vormen, er moet SOCIALE INTERACTIE zijn, dit is • cruciaal. • (HB p.90) • Vaak verwarring met stelling B (maar is een juiste stelling zie • HB p.200).
Vraag 16 Welke stelling is juist? • A. Marx geeft met zijn klemtoon op bezit van productiemiddelen een ééndimensionele verklaring van sociale stratificatie. • B. De vooruitgang van het culturele wordt gekenmerkt door accumulatie, terwijl de vooruitgang van het biologische gekenmerkt wordt door evolutie. Bij accumulatie worden oude kenmerken ‘ingeruild’, terwijl bij evolutie ‘voortgebouwd’ wordt op oude kenmerken. • C. Ondanks de huidige seculariseringstrend, blijft Piet in volle overtuiging wekelijks de eucharistieviering bijwonen. Volgens Webers handelingstypologie is dit een voorbeeld van traditioneel handelen. • D. Het atomium is een immaterieel cultuurelement in België omdat het bepaalde Belgische waarden uitdraagt
Antwoord 16 • Marx geeft met zijn klemtoon op bezit van productiemiddelen een ééndimensionele verklaring van sociale stratificatie. • Juiste stelling (HB p.253)
Vraag 17 Welke stelling is juist? • A. De adel heeft een bepaalde leefstijl gemeenschappelijk. Daarom meent Weber dat zij een klasse vormen. • B. De economie wordt bepaald door de politiek, volgens de theorie van Marx. • C. De stelling “moeder is de baas in huis” onderschrijft juist de normen van het patriarchaat omdat impliciet de economische macht aan de man wordt toegewezen. • D. Een denominatie ziet het eigen geloof als de alomvattende religieuze waarheid maar keert zich in tegenstelling tot een sekte niet af van de wereld.
Antwoord 17 • C. De stelling “moeder is de baas in huis” onderschrijft juist de normen van het patriarchaat omdat impliciet de economische macht aan de man wordt toegewezen. • Juiste stelling (HB p.260) • Vaak verwarring met stelling D: • -denominatie geen allesomvattende religieuze waarheid + keert zich niet af van de wereld; • -sekte allesomvattende religieuze waarheid + afkeer van de wereld
Vraag 18 Welke stelling is juist? • A. Kristin verdient de kost als prostituee. Als ze de meester van haar zoon Frankje in haar bed treft, blijft ze deze zien als meester van haar zoon en kan ze de moederlijke gevoelens niet aan de kant zetten. Hierdoor lukt het niet om haar werk naar behoren te vervullen. Meester Marc wordt vriendelijk de deur gewezen. Dit is een voorbeeld van een rollenconflict. • B. Ouderlijke aanmoediging blijkt weinig belang te hebben voor de latere jobsituatie van de kinderen. • C. In een meritocratie zijn familiebedrijven de meest logische organisatievormen . • D. In onze moderne overlegeconomie gaat de arbeidersbeweging uit van een tegencultuur.
Antwoord 18 A. Kristin verdient de kost als prostituee. Als ze de meester van haar zoon Frankje in haar bed treft, blijft ze deze zien als meester van haar zoon en kan ze de moederlijke gevoelens niet aan de kant zetten. Hierdoor lukt het niet om haar werk naar behoren te vervullen. Meester Marc wordt vriendelijk de deur gewezen. Dit is een voorbeeld van een rollenconflict. Juiste stelling; rollenconflict: tussen sociale rollen kan een onverenigbaarheid of een conflict ontstaan (HB p.108).
Vraag 19 Welke stelling is juist? • A. Gert geeft er de brui aan, verlaat zijn burgerlijke leventje en wordt dakloze in Gent. Als Merton (anomietheorie) hem zou zien, zou hij hem bestempelen als een ‘typisch geval van terugtrekking’. • B. De sociale controletheorie is een theorie die deviantie verklaart vanuit de definitie van deviant gedrag in een samenleving. • C. De postmaterialistische cultuur kenmerkt zich door het belang dat gehecht wordt aan fysieke en economische onzekerheid. • D. België kan geplaatst worden onder de noemer 'periferie' (Wallerstein).
Antwoord 19 A. Gert geeft er de brui aan, verlaat zijn burgerlijke leventje en wordt dakloze in Gent. Als Merton (anomietheorie) hem zou zien, zou hij hem bestempelen als een ‘typisch geval van terugtrekking’. Juiste stelling (HB p.178)
Vraag 20 Welke stelling is juist? • A. Essentieel is de socialisatietheorie van G.H. Mead is dat het bewustzijn van mensen geen voorwaarde is voor interactie maar een gevolg van interactie. • B. Elien heeft een buis voor wiskunde. Dit komt volgens haar omdat de juf haar niet kan uitstaan. Elien hanteert een interne controle locus. • C. Normatief handelen vergroot in tijden van economische crisis (Durkheim). • D. Betrokkenheid volgens de sociale controletheorie (Hirschi) heeft betrekking op de vrees die men heeft voor de gevolgen van delinquent handelen.
Antwoord 20 A. Essentieel is de socialisatietheorie van G.H. Mead is dat het bewustzijn van mensen geen voorwaarde is voor interactie maar een gevolg van interactie. Juiste stelling, HB p.130