220 likes | 429 Views
Individueel georiënteerde en geïntegreerde theorieën over criminaliteit. Inleiding. Individuen in zelfde omgeving ontwikkelen niet gelijk Individuele verschillen modereren het effect van sociale omgeving
E N D
Individueel georiënteerde en geïntegreerde theorieën over criminaliteit
Inleiding • Individuen in zelfde omgeving ontwikkelen niet gelijk • Individuele verschillen modereren het effect van sociale omgeving • 3 theorieën met focus op interne factoren die afwijkende ontwikkeling modereren (zonder de omgeving geheel uit het oog te verliezen) • Poging tot integratieve theorie
Introductie: psychoanalytische theorie • Ego psychologie Klassieke Freudiaanse theorie (topografisch en structureel model) • Object-relatie theorie (Klein) • Zelf-psychologie (Kohut)
Toepassing op delinquent gedrag • Inadequate ontwikkeling en functionering van het superego (nooit helemaal afwezig) • Energie balans: verstoring in 1 aspect van de structuur (ego, es of superego) produceert onaangepaste ontwikkeling • 3 bronnen voor delinquent gedrag • Te sterke ontwikkeling van het superego • Zwak superego • Afwijkend superego (afwijkende identificatie)
Te sterk ontwikkeld superego gereflecteerd in criminaliteit: onbewust conflict wordt onderdrukt: bij criminele neurose wordt dit onderdrukte conflict uitgeageerd (bij symptomatische neurose wordt het conflict duidelijk in (psycho)somatische klachten • Zwak superego geassocieerd met psychopathische persoonlijkheid (egocentrisch, impulsief, gebrek aan schuldgevoelens en niet empathisch) cfr ook narcistische persoonlijkheid en borderline persoonlijkheidsorganisatie en stoornis in hechting • Deviante identificatie
Validiteit • Theorie verklaart de leeftijdsdistributie niet • Theorie verklaart de geslachtsverschillen niet • 3 assumpties (1 & 2 zijn niet specifiek) • Socialisatie is afhankelijk van de internalisatie van de regels van de maatschappij in de vroege ontwikkeling • Gestoorde ouder-kind relaties zijn ooreakelijk gerelateerd aan later crimineel gedrag • Onbewuste conflicten als resultaat van verstoorde familiale relaties (vnl oedipale fase) zijn de oorzaak van bepaalde criminele gedragingen
Niet elke vorm van criminaliteit kunnen worden gezien als het resultaat van onbewuste conflicten • Interpretatie van onbewust conflict: klinische posthoc interpretatie (niet observatie) • Vernieuwde aandacht voor impliciete verwerking van informatie in de cognitieve psychologie
Eysenck’s theorie van criminaliteit 1964, 1977, 1989
Criminaliteit als dispositie • Altruïstisch gedrag (overgesocialiseerd) • Normaal gedrag • Mogelijk antisociaal gedrag zonder slachtoffers • Stellen van schadeberokkenend gedrag aan anderen via criminaliteit (ondergesocialiseerd) • Focus op actief regelbrekend gedrag met uitsluiting van familiemoord en delinquenten met functiestoornissen (inadequate)
Kenmerken van delinquenten worden gededuceerd vanuit drie sets van veronderstellingen • Variaties in menselijk temperament zijn verbonden met drie onafhankelijke dimensies • Neuroticisme-stabiliteit (N) • Psychoticisme-superego (P) • Extraversie-introvertie (E)
N, P, en E zijn biologisch beïnvloed • N : grotere reactiviteit van het limbische en autonome zenuwstelsel leidt tot sterkere emotionele reacties op stress en hogere energieniveau’s • E: opgewondenheid gestuurd door cortico-reticulaire circuits: extraverte personen hebben lagere arousal niveau’s dan introverten en vormen minder gemakkelijk contingenties, hebben meer behoefte aan intense stimulatie ten behoeve van het behoud van een hedonistische spanning en zijn minder gevoelig voor pijn (sterkst verklarende punt van de theorie) • P: minder duidelijk
Controle theorie van socialisatie: mensen streven in essentie naar plezier (onmiddellijke behoeftenbevrediging: ten behoeve van socialisatie moeten beperkingen worden opgelegd: regelconform gedrag of moraliteit is een functie van onvrijwillige emotionele responsen op verleiding die verworven worden doorheen klassieke conditionering als resultaat van straf voor antisociaal gedrag • Criminaliteit is niet per se biologisch bepaald: gedrag van volwassenen is functie van de kwaliteit van conditionering tijdens de kinderjaren en de mate van conditioneerbaarheid van het kind • Voorspelling: delinquenten meer extravert, minder arousal en zwakkere conditioneerbaarheid; indien ook hoog op N zullen ze sterker antisociale tendensen uiten; delinquenten ook hoger op P (vijandig, sociaal ongevoelig, wreed) (uit onderzoek)
De dimensionele structuur van de persoonlijkheid • Misleidende terminologie • N (neuroticisme) verwijst naar de psychoanalyse) en verborg het verband met trek-angst met kenmerken zoals gevoelig voor angst, depressie, vijandigheid en zwak zelfwaardegevoel of negatieve affectiviteit • Bovenstaande kenmerken zijn niet specifiek voor neurotici (kenmerken ook vele psychotici en sommige persoonlijkheidsstoornissen) • Maar als N trekangst meet zijn de voorspelde hoge N uitslagen bij delinquenten niet te verzoenen met een gebrek aan geconditioneerde angst
Nog meer onduidelijkheid over P: P voorspelt helemaal niet psychose; het gelijkstellen van predispositie tot psychose met de afwezigheid van het superego is evenmin te verrechtvaardigen. Het superego is volgens de theorie gerelateerd aan E: is P niet beter te begrijpen als psychopathie?
Intraversie-extraversie: ambiguë; vormt dit één dimensie? • Discussie verbonden met de relatie van E tot de dimensies socialiseerbaarheid (vs teruggetrokkenheid) en impulsiviteit (vs controle van interne emotionele impulsen en controle van motorische reacties op externe stimulatie) van extravert gedrag • Andere onderzoekers vinden dat Soc en Imp twee onafhankelijke dimensies zijn en niet kunnen samengaan onder het E construct (Imp en Soc correleren niet met elkaar wel met E en N)
De biologische basis voor persoonlijkheid • I/E : geen systematische verschillen in EEG op corticaal niveau • Geen duidelijke evidentie over het verband tussen extraversie, het zoeken van stimulatie en arousal (Eysenck’s theorie over het optimaal niveau van stimulatie is onhoudbaar) • Geen steun voor de relatie tussen N en limbisch systeem • Geen onderzoek over verband tussen P en androgenen
De socialisatietheorie • Hypothese dat socialisatie gemedieerd wordt door de conditionering van angst is niet houdbaar • Aanwijzingen voor een alternatieve hypothese: delinquent gedrag als reflectie van een gebrek aan aangepaste leercondities eerder dan aan conditioneerbaarheid
Persoonlijkheid en criminaliteit • P gerelateerd met officiële en zelfgerapporteerde criminaliteit • N inconsistent • E kan delinquenten niet van normalen onderscheiden: ernstige aantasting voor de theorie
Morele ontwikkeling: affectief/passief/irrationeel vs actief/cognitief • Piaget en Kohlberg • Universeel • Gefaseerd mede ifv cognitieve ontwikkeling