100 likes | 216 Views
HOOGBEGAAFDHEID VAN LEERLINGEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS Ontwikkelingen en samenhangen met kenmerken van thuis, de groep en de school. BEGAAFDHEID EN PEDAGOGISCH – DIDACTISCHE AANPAK SAMENVATTING , CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Aftergut Blima 2 Ba TP AO Academiejaar 2012-2013.
E N D
HOOGBEGAAFDHEID VAN LEERLINGEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJSOntwikkelingen en samenhangen met kenmerkenvan thuis, de groep en de school BEGAAFDHEID EN PEDAGOGISCH – DIDACTISCHE AANPAK SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN AftergutBlima 2 Ba TP AO Academiejaar 2012-2013
Achtergrond en probleemstelling • Is er een ontwikkeling in het aandeel (hoog)begaafde leerlingen over de jaren heen? • Is er een relatie tussen het (hoog)begaafd zijn en leerling- en gezinsachtergronden en compositiekenmerken van de klas/school? • Is er sprake van onderpresteren van de (hoog)begaafden? • Kunnen verschillen in de ontwikkeling van (hoog)begaafden wat betreft prestaties en gedrag/houding worden verklaard uit de gehanteerde pedagogisch-didactische aanpak? • Dergelijke vragen worden door her PRIMA-cohortonderzoek beantwoord. (Dit is een landelijk, grootschalig onderzoek dat sinds het schooljaar 1994-1995 tweejaarlijks wordt uitgevoerd onder circa 600 basisscholen en 60 000 leerlingen in de groepen 2, 4, 6 en 8.)
Onderzoekopzet Er worden cross-sectionele en longitudinale gegevens gebruikt van 5 leerlingcohorten, in totaal bijna 300 000 leerlingen en hun ouders, leerkrachten, klassen en scholen. • Op niveau van de leerlingen : • Persoonskenmerken • Gezinsstructurele kenmerken • Intelligentietestscores • Toetsprestaties taal en rekenen • Advies voortgezet onderwijs • Sociaal-emotionele kenmerken • Op niveau van de groep/klas en school • Groeps- of klaskenmerken: sociaal-etnische en cognitieve samenstelling • Schoolkenmerken: visie, beleid, uitgangspunten
Ontwikkelingen qua begaafdheid • De ontwikkeling van begaafdheid op basis van de: • Intelligentiescores, is stabiel. • Taalprestaties, is vrij stabiel. • Rekenprestaties, voor de groepen 2, 6 en 8, is zeer stabiel. Voor groep 4 is er een daling. • Uit de resultaten volgt dat er – in statistisch significante zin- geen ontwikkelingen zijn in het percentage als hoogbegaafd gekwalificeerde leerlingen in het basisonderwijs. Er doen zich wel enkele relatieve trends voor.
Samenhangen met leerling-, gezins-, en groepskenmerken • Welke relatie bestaat er tussen de indeling naar begaafdheid van leerlingen en een aantal leerling- en gezinsachtergronden en groepskenmerken? • Samenhangen tussen begaafdheidsindeling volgens het intelligentieperspectief zij n sterker met de begaafdheidsindeling van rekenen dan met die van taal. (beide tests zijn nonverbaal) • Ten aanzien van het geslacht van de leerlingen zijn er geen significante verschillen in relatie tot intelligentie en taal. M.b.t. rekenen zijn er relatieve verschillen. • Ten aanzien van ouderlijk opleidingsniveau zijn er verschillen ten aanzien van het hoogst niveau; • Bij sociaal-emotionele kenmerken valt op dat (hoog)begaafden een uitgebreider aanbod krijgen, volgens hun leerkrachten een betere werkhouding hebben en minder disciplinaire maatregelen behoeven. • Wat betreft sociaal-etnische groepskenmerken is alleen sprake van relevante samenhangen op taalgebied. • Al deze samenhangen overziend is er een duidelijke trend naar lineariteit, hoewel er vaak ook een breuk waarneembaar is.
Onderpresteren • De vraag: is er sprake van een discrepantie tussen begaafdheid vanuit het intelligentieperspectief en het schoolse presteren in termen van taal- en rekenvaardigheid? • Het antwoord: er is een indicatie van onderpresteren of verborgen talent, dwz het lager presteren qua schoolvorderingen dan op basis van de intelligentiescores verwacht zou worden.
Onderpresteren komt vaker voor bij taal dan bij rekenen. • Bij rekenen zijn het ongeveer 2 keer zoveel meisjes als jongens die onderpresteren. • Het zijn vooral de kinderen van ouders met het laagste opleidingsniveau die onderpresteren, vooral met betrekking tot taal. • In hun loopbaan vertraagde kinderen presteren veel vaker onder hun niveau dan gewone of versnelde kinderen.
Ontwikkelingen in begaafdheid en pedagogisch-didactische aanpak • De vraag: Kunnen de verschillen in de ontwikkeling van de begaafdheidscategorieën, wat betreft prestaties, gedrag en houding, verklaard worden uit de door de school en leerkrachten gehanteerde pedagogisch-didactische aanpak? • De ontwikkeling van begaafdheid en prestaties en gedrags-, houdings, en aanpakkenmerken zijn gerelateerd aan een groot aantal school-en groepskenmerken. • Hoogbegaafde leerlingen gaan zich minder welbevinden, minder populair zijn en een minder voldoening gevende relatie met de leerkracht hebben, naarmate de groepsgrootte toeneemt. • “ naarmate ze in het verleden niet werden versneld. • “ naarmate het gemiddelde rekenniveau toeneemt. • Voor het overige leverden vergelijkbare analyses weinig houvast op voor de veronderstelling dat de onderzochte pedagogisch-didactische kenmerken samenhangen met de ontwikkelingsscores van de leerlingen.
Aanbevelingen voor beleid • Bovenstaande gegevens verhelderen dat problemen i.v.m. begaafdheidsverschillen en onderpresten zich vanaf het begin van het primair onderwijs kunnen voordoen. • Om pedagogische en psychologische redenen is het dan noodzakelijk om aan het begin van het primair onderwijs de beginkenmerken van vierjarige leerlingen te bepalen. • Dit dient te gebeuren op de verschillende relevante competentiegebieden, en op betrouwbare en valide wijze. • Dit kan bv. via een screeningsprocedure • In die procedure worden de niveaus geschat van het functioneren van een kind. • Ook het verwachte onderwijsgedrag en onderwijsmotivatie van de leerling worden ingeschat.
Procedure • Resultaten worden besproken tussen de leerkrachten en de ouders. • De kern van het speel- en leerstofaanbod dienen helder te zijn geordend naar competentiegebied. • Speel- en leeractiviteiten kunnen worden ingezet op basis van de resultaten. • Ontwikkelingen in de leervorderingen van de leerling dienen in het algemeen te worden bepaald op grond van de eigen vorderingen en niet van het gemiddelde van de gehele groep. • In de praktijk werkt het ondersteunend dat er wordt gewerkt via kleine groepen per competentiegebied. • Het is ook van belang dat leerlingen via onderlinge taakverdeling in de groep komen tot constructief groepsgedrag binnen en buiten de eigen groep.