1 / 16

Gedrag een samenvatting voor vwo 5 en 6

Gedrag: alle waarneembare handelingen van een mens of dier.Een handeling hoeft niet altijd een activiteit te zijn; b.v. stilstaan, zwijgen.Het doel van gedrag is zich handhaven in de omgeving en in veranderende omstandigheden.Ethologie is de wetenschap die zich met gedrag bezig houdt.Het gedrag

jabir
Download Presentation

Gedrag een samenvatting voor vwo 5 en 6

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


    1. Gedrag een samenvatting voor vwo 5 en 6 Alleen dit (=Samenvatting Gijben) leren is onvoldoende!

    2. Gedrag: alle waarneembare handelingen van een mens of dier. Een handeling hoeft niet altijd een activiteit te zijn; b.v. stilstaan, zwijgen. Het doel van gedrag is zich handhaven in de omgeving en in veranderende omstandigheden. Ethologie is de wetenschap die zich met gedrag bezig houdt. Het gedrag bestaat uit gedragselementen (afzonderlijke handelingen). F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 2

    3. Protocol: een lijst van achtereenvolgens waargenomen gedragselementen. Ethogram: een objectieve beschrijving van de gedragselementen van een dier. Het totale gedrag bestaat uit gedragssystemen, zoals: eetgedrag, vecht- of vluchtgedrag, voortplantingsgedrag. Gedragssysteem: een groep met elkaar samenhangende gedragselementen (handelingen) met een bepaald doel. Gedragselement: een afzonderlijke handeling b.v. het blaffen van een hond, het rennen van een hond. Gedragsketen: een min of meer vaste opeenvolging van gedragselementen, waarbij het effect van het ene gedragselement leidt tot een volgend gedragselement. F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 3

    4. Een gedragsketen is een onderdeel van een gedragssysteem. Gedrag wordt veroorzaakt door inwendige en uitwendige factoren: motiverende factoren (inwendige factoren): b.v. voedingsdrang (hierbij speelt het zenuwstelsel een grote rol), voortplantingsdrang (hierbij spelen vooral de hormonen een rol), onderzoeksdrang (nieuwsgierigheid) motivatie (drang): bereidheid van een organisme om een bepaald gedrag te verrichten (b.v. een dier gaat pas echt op zoek naar voedsel als hij honger heeft) stimuli (uitwendige factoren): b.v. geur in de voortplantingstijd, het zien van een rode kleur bij een mannelijk stekelbaarsje. F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 4

    5. Stimulus (= prikkel) een verandering van buiten; uit het uitwendige milieu. Abiotische factoren hebben invloed op het gedrag; ze kunnen de motivatie beļnvloeden licht (daglengte); b.v. trekgedrag treedt op bij een bepaalde daglengte; bij een bepaalde dag lengte worden hormonen geproduceerd die het voortplantingsgedrag veroorzaken 2. temperatuur (b.v. voortplantingsgedrag bij vissen treedt pas op bij een bepaalde temperatuur) 3. chemische stoffen (b.v. lokstoffen bij insecten en zoogdieren) F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 5

    6. Sleutelprikkel: een stimulus die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van gedrag. Sleutelprikkels zijn effectiever bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan andere prikkels. b.v. bedelgedrag van jonge meeuwen; ze pikken naar een rode stip, de sleutelprikkel is contrast. Een sleutelprikkel leidt alleen tot gedrag als een dier gemotiveerd is. Supranorma!e prikkel: een stimulus die effectiever is dan de normale sleutelprikkel. b.v. het sperren van een koekoeksjong, een veel te groot ei dat onder de veren wordt gerold F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 6

    7. Summatie: verschillende stimuli versterken elkaar bij het veroorzaken van een bepaald gedrag. Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en milieufactoren. Voorbeelden van milieufactoren zijn ervaringen die tijdens het leven zijn opgedaan (leerervaringen). Het vermogen om te leren is erfelijk bepaald, maar de mate waarin het vermogen tot uitdrukking komt is afhankelijk van het milieu. Bijvoorbeeld de zang van vinken; ze kunnen van nature zingen (erfelijk), maar het worden pas goede zangers als ze gedurende een bepaalde periode, andere vinken horen en imiteren (het milieu). Gedrag dat al bij pasgeboren jongen waarneembaar is, is grotendeels bepaald door erfelijke factoren. F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 7

    8. Een voorbeeld van aangeboren gedrag (erfelijk bepaald) is de zuigreflex bij een baby. Leerprocessen 1. gewenning: een dier reageert niet meer op een stimulus b.v. vogels wennen aan een vogelverschrikker 2. inprenting: iets kan alleen geleerd worden in een bepaalde, korte levensperiode b.v. het leren herkennen van soortgenoten of ouders. 3. conditionering: een bepaald gedrag wordt geleerd door 'beloning' of 'straf (bekrachtiging). F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 8

    9. klassiek conditioneren: geconditioneerde reflex, hierbij wordt de sleutelprikkel vervangen door een andere prikkel b.v. Pavlov met speekselreftex, het proeven van voedsel werd vervangen door een geluid operant conditioneren: het effect van het gedrag heeft invloed op de frequentie waarmee het gedrag (operant) plaatsvindt. b.v. de frequentie waarmee een rat op een knop drukt, neemt toe als het dier daardoor voedsel krijgt. De beloning (het krijgen van voer) is van invloed op de frequentie waarmee de operant (hefboomdrukken) plaatsvindt. proefondervindelijk leren: (trial-and-error) b.v. de weg vinden in een doolhof F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 9

    10. 4. imitatie: het gedrag van soortgenoten wordt geļmiteerd. b.v. zang van vogels, praten van de mens 5. inzicht: in een onbekende situatie komt gedrag tot stand op grond van combinatie van gegevens uit bekende situaties, een probleem wordt opgelost (komt alleen voor bij mensen en apen) b.v. chimpansee gebruikt kisten om bij een banaan te komen Sociaal gedrag: gedrag van soortgenoten t.o.v. elkaar b.v. vlooien van apen, voortplanting, vechten om een partner Signaal: gedragselement bij sociaal gedrag dat als stimulus werkt voor het volgende gedragselement van een soortgenoot. F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 10

    11. Vormen van sociaal gedrag: Hiėrarchie = rangorde in een sociaal verband lineair: ieder dier is ondergeschikt aan een dier dat hoger in de rangorde staat b.v. pikorde bij kippen Gedrag dat samenhangt met conflicten tussen individuen (vechten, vluchten, dreigen) imponeergedrag: gedrag waarbij een dier zich zo groot en indrukwekkend mogelijk maakt verzoeningsgedrag: gedrag van een ondergeschikte ten opzichte van een dominant dier onderwerpingsgedrag: gedrag van een zwakker dier tijdens een gevecht (b.v. hond op zijn rug) Taakverdeling bij groepen; vooral bij insecten die in staten leven b.v. werksters bij bijen en mieren Altruļstisch gedrag: gedrag dat de levensverwachting van één of meer soortgenoten verhoogt en de F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 11

    12. eigen levensverwachting verlaagt b.v. het verzorgen van jongen, honing verzamelen van bijen Communicatie: individuen communiceren met elkaar met geluid, gebaren, houding, mimiek en geurstoffen. b.v. bijentaal, signalen in gedragsketens Balts (gedrag voorafgaande aan de paring); vermindert de agressie tussen partners; vaak geritualiseerd (moet natuurlijk soortspecifiek want alleen soortgenoten moeten het begrijpen) F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 12

    13. Territoriumgedrag: vorming van territorium en handhaven van territorium bestaat uit aanvallen, dreigen en vluchten Conflictgedrag: hierbij ontstaat een conflict tussen twee gedragssystemen (Let op! Bij een conflict tussen soortgenoten b.v. dreigen en vechten heb je niet automatisch te maken met conflictgedrag. Er kan conflictgedrag zijn (b.v. een dier twijfelt of hij moet vluchten of vechten.) 1. ambivalent gedrag: het gedrag is samengesteld uit gedragselementen van twee of meer gedragssystemen b.v. dreiggedrag (een combinatie van aanval- en vluchtgedrag) F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 13

    14. 2. omgericht gedrag: agressie is gericht op iets anders dan een soortgenoot b.v. grastrekken van meeuwen, met de vuist op tafel slaan 3. overspronggedrag: niet relevant lijkend gedrag (uit een ander gedragssysteem), veroorzaakt door een conflict tussen twee gedragssystemen of door het uitblijven van de sleutelprikkel. b.v. op je hoofd krabben hoewel je geen jeuk hebt, zandhappen (nestbouw) bij het dreigen van een stekelbaarsje F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 14

    15. Ritualisatie: sociaal gedrag waarbij kenmerkende elementen vaak worden overdreven entof versneld, zodat een duidelijk signaal voor een soortgenoot ontstaat. Er zijn vaak elementen uit een ander gedragssysteem bij betrokken; deze signalen hebben hun oorspronkelijke functie verloren. Rituelen dienen de communicatie, ze zijn belangrijk voor soortgenoten. Ze spelen een rol bij de voortplanting. Soortgenoten kunnen elkaar hierdoor herkennen en aan elkaar wennen; b.v. het poetsen van de veren bij mannelijke eenden wordt overdreven. F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 15

    16. Rituelen komen ook voor bij imponeer- en dreiggedrag; gevaarlijke gevechten worden voorkomen. o.a. bij territoriumgedrag. Gedrag om het individu in stand te houden: b.v. eetgedrag, vecht- of vluchtgedrag, verzorgingsgedrag (veren of vacht poetsen). F.J.Janssen nov 2007 vwo 6 16

More Related