160 likes | 310 Views
1.3 Oefeningen bij de herhaling van het naamwoord. Epauxè p. 9, oef. q. rJhtora - gunaika - patera - swma ojrh - ajlhqh - ajsqenh kindunouV - doulouV - ejleuqerouV paidaV - megistaV - despotaV - ajfronaV. Epauxè p. 9, oef. i. ojnoma = onz. enk.; rest onz. mv.
E N D
Epauxè p. 9, oef. q • rJhtora - gunaika - patera - swma • ojrh - ajlhqh - ajsqenh • kindunouV - doulouV - ejleuqerouV • paidaV - megistaV - despotaV - ajfronaV
Epauxè p. 9, oef. i • ojnoma = onz. enk.; rest onz. mv. • eujdaimon = kan geen acc. m. enk. zijn, andere: kan wel • ajlhqouV = gen. enk., rest: acc. mv. • ojrh = mv., rest enk. • ajfrwn = nom. enk., rest gen. mv.
STOICHEIA 5 C • Verbuiging van aujtovV = die van ajgaqoV maar in de nom. onz. enk.: -o • Verbuiging van ouJtoV ...
STOICHEIA 5 C • Vertaling van ouJtoV 1) aanwijzend: “de / dat daar bij u” 2) terugwijzend: “het voorgaande”
STOICHEIA 5 C • Vertaling van aujtovV 1) zelfstandig (in acc./gen./dat.) “hem”, “haar”, “hen” 2) lidwoord + aujtovV : dezelfde / hetzelfde 3) rest: “zelf” “precies”
STOICHEIA 5 C • Vertaling van oJvde 1) aanwijzend: “deze / dit hier bij mij” 2) vooruitwijzend: “het volgende”
Epauxè p. 10, oef. a • de god zelf • die man • deze redenaar • dat paard • zijn broer • de broer zelf
Epauxè p. 10, oef. a • de stad zelf • die stad • dezelfde stad
Epauxè p. 10, oef. b • van die zoon • met/door dat eerbewijs • van die bergen • met/door dit verhaal • dat geschenk • aan / voor deze vrouwen
Epauxè p. 10, oef. b • van dezelfde jongen • aan / voor die koning • hun aanvoerder / gids • (lett.: “van hen”)
Epauxè p. 10, oef. g • Hij zegt het volgende (dit) • Hij strafte haar. • We achtervolgden hem. • Ik vrees hen niet. • Dat zei hij dikwijls. • Dat nam ik graag aan.
Epauxè p. 10, oef. g • Hij vecht tegen hem. • Hij onderzoekt hem. • Ik was zelf aanwezig. • rest: voor thuis … op kopies