150 likes | 271 Views
vwo B Samenvatting Hoofdstuk 9. Rekenregels voor machten en logaritmen. 9.1. Vergelijkingen van de vorm g log( A ) = g log( B ). g log( A ) = B geeft A = g B g A = B geeft A = g log( B ) g log( A ) = g log( B ) geeft A = B g A = g B geeft A = B
E N D
Vergelijkingen van de vorm glog(A) = glog(B) • glog(A) = B geeft A = gB • gA = B geeft A = glog(B) • glog(A) = glog(B) geeft A = B • gA = gB geeft A = B • AB = AC geeft A = 0 ⋁B = C of een substitutie. • Controleer bij logaritmische vergelijkingen of de logaritmen van de oorspronkelijke vergelijking gedefinieerd zijn voor de gevonden waarden. 9.1
De standaardgrafiek y = gx g > 1 0 < g < 1 y y Asymptoot is een lijn waar de grafiek op den duur mee samenvalt. 1 1 x x O O domein ℝ bereik 〈0,〉 de x-as is asymptoot 9.2
De standaardgrafiek y = glog(x) 0 < g < 1 g > 1 y y 1 1 x x O O 1 1 stijgend domein 〈0, 〉 bereik ℝ de y-as is asymptoot dalend 9.2
opgave 27 f(x) = 3x - 1 – 2 en g(x) = 4 – 3x af(x) = g(x) 3x - 1 – 2 = 4 – 3x 3x· 3-1 – 2 = 4 – 3x ⅓ · 3x – 2 = 4 – 3x 1⅓ · 3x = 6 3x = 4½ x = 3log(4½) yA = g(3log(4½)) = 4 – 4½ = -½ Dus A(3log(4½)), -½). bf(p) – g(p) = 6 3p - 1 – 2 – (4 – 3p) = 6 3p · 3-1 – 2 – 4 + 3p = 6 1⅓ · 3p = 12 3p = 9 p = 2 9.2
De afgeleide van f(x) = ax • f(x) = ax geeft f’(x) = f’(0) · ax Het getal e • In opgave 42 heb je gezien dat • dus voor a≈ 2,718 geldt • [ax]’ = 1 · ax. • f(x) = ex geeft f’(x) = ex Zo gelden voor e ook de rekenregels voor machten 9.3
opgave 56a f(x) = y = = eu met u = ¼x2 – 2x + 2 f’(x) = = eu· (½x – 2) = (½x – 2) f’(x) = 0 geeft (½x – 2) = 0 ½x – 2 = 0 ⋁ = 0 x = 4 geen opl. min. is f(4) = e4 – 8 + 2 = e-2 = Bf = 9.3
Logaritmen met grondtal e • De natuurlijke logaritme van een getal a is de logaritme van a met grondtal e, • dus ln(a) = elog(a) • Voor de natuurlijke logaritme gelden de rekenregels voor logaritmen. 9.4
opgave 66a f(x) = 22x– 2x f’(x) = 2 · 22x · ln(2) – 2x · ln(2) = (2 · 22x – 2x)ln(2) = (22x + 1 – 2x)ln(2) f’(x) = 0 geeft (22x + 1 – 2x)ln(2) = 0 22x + 1 – 2x = 0 22x+ 1 = 2x 2x + 1 = x x = -1 f(-1) = 2-2 – 2-1 = ¼ - ½ = - ¼ Bf = [- ¼ , 〉 9.4
opgave 75a geeft f’(x) = 0 geeft 10 ln(x) = 0 ln(x) = 0 x = 1 Dus A(1, 0). Stel k: y = ax + b met a = f’(1) = k: y = 10x + b door A(1, 0) Dus k: y = 10x - 10 0 = 10 + b -10 = b 9.4